Columns & opinie
Column: Zure fashionista
woensdag 24 september 2014

Na vijf maanden in Japan te hebben gezeten ben ik, op moment van schrijven, drie dagen terug in Nederland. Vijf maanden is blijkbaar lang genoeg om de rare trekjes van Japan normaal te gaan vinden, en me nu te verbazen over Nederland, en vooral de Nederlanders.

Laten we vooropstellen: Tokyo is geen Leiden.

Alleen de kledingstijl al. Een Japanner draagt niet zo maar een leren jasje, maar gaat gelijk voor de volledige James Dean. Meisjes doen niet zo maar een schattig jurkje aan. Nee, zonder complete Alice in Wonderland-look gaan ze de straat niet op. Je hebt een schier oneindig en onmogelijk te beschrijven variatie aan stijlen. Soms verschrikkelijk, soms fantastisch, maar het mooie aan Tokyo is dat iedereen een stijl kiest – maakt niet uit wat – en er honderd procent voor gaat. (Mijn favoriete stijl is overigens Fwah Fwah, vernoemd naar de iets wat ik zou vertalen als ‘schattig en pluizig als een poedel’.)

Die dedicatie geldt zelfs, of juist vooral, voor de salary man: de gemiddelde japanner met de gemiddelde kantoorbaan.

In Tokyo heb je niet zomaar een kantoorbaan. Nee, als je eenmaal loonslaaf bent dan ga je er ook voor. Honderd procent. Het is Karoshi (vrij vertaald als ‘dood door overwerk’) of de dood. Strak in pak probeer je elk teken van eigen persoonlijkheid weg te poetsen. Je gaat op in de massa van identieke soortgenoten. Het maakt niet uit waar je vandaan komt, of wat je toekomstplannen zijn. Op dit moment ben je salary man. En elke avond zuip je met collega’s je verdriet weg, in een van Tokyo’s duizenden izakaya’s, om dan direct van de kroeg terug naar werk te gaan.

En ik kan het weten, want ik woonde in Kanda: een wijk die in de wijde omtrek bekendstond als de kantoorslaaf-eindhalte. Mijn straat werd bevolkt door hoeren, Yakuza, traditionele eettentjes, chique restaurants en honderden, zo niet duizenden salary men.

‘s Avonds moest ik mij door een horde dronken babyfaced Japannertjes worstelen, die allemaal straalbezopen en in identiek zwart pak over mijn straat zwalkten. Vlak voor mijn deur ging er een over z’n nek. Ik vond het prachtig. Ik was thuis.

Terug in Nederland aangekomen is er één gedachte die telkens weer boven komt drijven, iets waar ik voor Japan nauwelijks bij had stilgestaan. Mijn God, wat zijn wij slecht gekleed. Echt waar. Het is beschamend. Geen kleur, geen vorm, helemaal niets.

Een vriendin vond dat ik mij aanstelde. Ze wees naar een willekeurig meisje, dat voor modieus door moest gaan.

Het willekeurige meisje had haar dikke kont in een afzichtelijke panty gehesen. Een witte, met zwarte geometrische vormpjes er op. En een topje met hetzelfde geometrische patroontje, maar dan nét een beetje anders. De vriendin van het willekeurig meisje had een sjaal over haar spijkerbroek gedrapeerd. Jawel. Een sjaal.

Niet alleen vrouwen natuurlijk. Mannen, mij incluis, komen er zo mogelijk nog slechter van af. Op Leiden Centraal kwam ik het prototype Nederlandse man tegen. Boomlang. Fier voor zich uit kijkend. Blonde manen achterover gekamd. En een rode broek.

Wat een lul.

Ik had me er al bij neergelegd dat Nederland niet meer het Nederland van mijn herinneringen was. Dat ik de komende paar maanden als een zure fashionista door het leven moest.

Maar toen gebeurde er iets wonderbaarlijks. Terwijl ik met mijn koffer over de Breestraat sjokte, was daar plotseling Minerva, volop bezig met de kennismakingstijd.

Die avond moest ik mij door een horde dronken babyfaced Minervaantjes worstelen, die allemaal straalbezopen en in identiek zwart pak over mijn straat zwalkten. Vlak voor mijn deur ging er een over z’n nek. Ik vond het prachtig. Ik was thuis.

Benjamin Sprecher is promovendus bij het Centrum voor

Milieuwetenschappen Leiden