Het balletje begon te rollen en voor hij het wist werd de eerstejaarslichting van Augustinus het studieobject van een internationaal onderzoeksteam, met Anna Rotkirch van de universiteit in Helsinki als onderzoeksleider en Van Duijn als middle man.
‘Studentenverenigingen zijn best vaak negatief in het nieuws’, vertelt Van Duijn, die zelf onderzoek doet naar taal en de capaciteit om in te schatten wat anderen denken. ‘Er is pas nog een heel zuur Amerikaans artikel verschenen, waarin de journalist stelde dat studentenverenigingen je zouden brainwashen en dingen lieten doen die je eigenlijk niet wilde.’
Tussen je vijftiende en vijfentwintigste bouw je een belangrijk deel van je sociale netwerk op, zegt Van Duijn. ‘The friends you bury, of zoals we dat in Nederland positiever zeggen: vrienden waar je oud mee wordt, vrienden voor het leven. In Nederland is dat op unieke wijze geïnstitutionaliseerd binnen studentengezelligheidsverenigingen. Voor de Finse en Engelse onderzoekers is dat razend interessant’, zegt Van Duijn.
‘In Finland heb je ook studentenverenigingen, maar niet met deze structuur’, legt Rotkirch uit. ‘We doen onderzoek naar Augustinus omdat hun aanpak met cordialen sterk overlapt met hoe je volgens de vakliteratuur vriendschapsbanden zou moeten smeden.’
Van Duijn: ‘Als bepalende factoren voor het ontstaan van sociale banden wordt vaak genoemd: hoe vaak je elkaar ziet, gedeelde fysieke inspanning, zingen, gecoördineerde acties (stampen, dansjes), competitie, eten maken en samen een maaltijd delen. Heel toevallig zijn dat precies de activiteiten die de eerstejaars bij een studentengezelligheidsvereniging samen ontplooien. Sterker nog: als je op basis van wetenschappelijke inzichten een soort instituut zou moeten ontwerpen om vriendschap in te kweken, dan zou dat instituut er misschien wel zo uitzien als de Nederlandse gezelligheidsverenigingen.’
Zonder dat de buitenwereld daar iets van af wist werd de eerstejaarslichting van 2013-2014 een jaar lang gevolgd. Op verschillende momenten werd de eerstejaars vragenlijsten afgenomen. ‘Eerst vroegen we naar hun interesses en deden we een aantal testjes. Vervolgens hebben de deelnemers een online vragenlijst ingevuld over hun vriendschappen en sociale relaties binnen het cordial. Van de vierhonderd eerstejaars raakten uiteindelijk ongeveer 250 studenten betrokken bij het onderzoek.’
Rotkirch: ‘Wij zijn geïnteresseerd in hoe de groepsvorming verloopt, hoe vriendschappen ontstaan. Daar is verrassend weinig onderzoek naar gedaan bij volwassenen. Zelf ben ik geïnteresseerd in genderverschillen: de cordialen bestaan geheel uit mannen of vrouwen. Wat zijn de verschillen? Heb je leiders, en zo ja, hoe komen die naar voren? Verschillen ze in hoe ze omgaan met conflicten? Wat is de relatie tussen de eigenschappen van de groep en die van de individuele leden?’
Etnografisch onderzoek werd er bij Augustinus niet gedaan. ‘De wetenschappers willen dat wel graag, maar daar zit Augustinus niet echt op te wachten. Het is niet de bedoeling dat je een biertje drinkt terwijl er een onderzoeker naast je aantekeningen staat te maken. Maar ze zijn wel een avondje langs geweest.’
Tijdens het bezoek aan Augustinus viel Rotkirch vooral de vrouwencordialen op. ‘Ze zingen en drinken net zo hard mee, en hebben hun eigen kleren. Het cliché in de sociologie is dat vrouwen niet zulke groepen vormen.’
Volgens Van Duijn was het bezoek ‘echt een “wow” voor de sociale onderzoekers. Er kwamen studenten met facepaintop naar een feestje, er werd gedronken, gezongen en gedanst. Het was er natuurlijk een grote endorfinebom.’
The Fraternity Friendship Study, zoals het onderzoek naar Augustinus heet, vindt plaats tegen de achtergrond van verschillende debatten en theorieën over vriendschap zegt Van Duijn. ‘Friends are born or Friends are made, bijvoorbeeld. Sommige wetenschappers denken dat vriendschap op natuurlijke wijze vanuit een goede klik ontstaat. Anderen denken dat vriendschap gemaakt wordt doordat je dingen samen doet. Juist binnen studentenverenigingen ligt er veel nadruk op het samen doorbrengen van tijd. “Je komt toch wel hè, vanavond?” is een veelgehoorde vraag.’
Een andere bekende theorie over vriendschap komt van Robin Dunbar, die ook bij het onderzoek betrokken is. De directeur van de Social & Evolutionary Neuroscience Research Group van de Universiteit van Oxford behoort tot de meest gerenommeerde onderzoekers op het gebied van sociaal gedrag. Volgens Dunbars theorie is het aantal vriendschappen dat een mens kan onderhouden beperkt, legt Van Duijn uit.
‘De meeste mensen hebben een support clique die uit vijf personen bestaat, dit zijn hun meest intieme relaties, ook met familieleden. De tweede groep, waarvan ook deze vijf deel uitmaken, bestaat uit ongeveer vijftien personen. Zij zijn goede vrienden, waarmee je veel dingen samen doet.
‘In totaal kunnen we met ongeveer 150 mensen een actieve band onderhouden, terwijl we er zo’n 1500 kennen. Wie 450 vrienden op Facebook heeft, onderhoudt doorgaans maar met 150 daarvan regelmatig contact.
‘Een cordial is in deze context heel interessant, want je krijgt op een geïnstitutionaliseerde manier vrij gemakkelijk nieuwe contacten in die tweede vriendencirkel van 15 mensen.
‘Het zijn misschien niet direct je meest intieme vrienden, hoewel sommigen dat wel kunnen worden, maar het blijken wél kwalitatief hoogwaardige vriendschappen. En dat is weer van groot belang voor je gezondheid. Er wordt wel gezegd dat de impact van een stabiel sociaal netwerk op lange termijn net zo groot is als wel of niet roken.’
De data van één lichting Augustijnen zijn verzameld, maar daarmee staat het onderzoek naar de Nederlandse gezelligheidsverenigingen nog in de kinderschoenen.
Rotkirch: ‘We zijn pas een jaar bezig, en de eerste publicaties komen van het voorjaar. Maar zo’n respons als dit, met zoveel aandacht, heb ik nog nooit meegemaakt. Iedereen wil er meer over weten.’
Rotkirch hoopt minstens drie jaar onderzoek naar Augustinus te kunnen doen.
‘Of veertig jaar niet nog beter is? Dat zou perfect zijn. Zo’n studie is nog maar één keer eerder gedaan, in Harvard. Daar bleek dat vrienden en geliefden een belangrijkere voorspeller zijn voor je levensverwachting en welzijn dan je opleiding of vermogen.’
Van Duijn: ‘In de toekomst zouden we de data op eigenschappen kunnen clusteren. Bijvoorbeeld op sociaal economische achtergrond of persoonlijkheidseigenschappen. Klikt het dan beter, of juist slechter tussen mensen?
‘Daarnaast zou het interessant zijn om dit ook te onderzoeken bij studenten die niet, of ergens anders lid zijn. Als zingen, dansen, stampen en een onderlinge competitie positieve effecten hebben op vriendschap, treedt er dan bijvoorbeeld ook een betere binding op tussen studenten bij een zwaardere ontgroening? Voegt het element van vernedering iets toe aan de sociale relaties, of doet het individueel gezien meer kwaad? Sommige verenigingen creëren duidelijk een in-group en een out-group. Vrienden heb je dáár. Maakt dat de binding sterker?’
Tot nu blijkt uit het onderzoek dat een studentenvereniging het ontstaan van kwalitatief hoogwaardige vriendschappen ondersteunt.
Van Duijn: ‘Dat wil niet zeggen dat mensen die nergens lid worden geen vrienden vinden. Maar de activiteiten bij een vereniging, en misschien vooral bij een wat studentikozere vereniging waar gezongen, gezooid en onderling om punten gestreden wordt, helpen waarschijnlijk wel.’
Ook Rotkirch noemt het onderzoek nu al uniek. ‘Dit soort vragen zijn beter beantwoord voor groepen apen dan voor groepen mensen.’
Dinsdag 30 september worden de eerste resultaten van de studie met de deelnemers van Augustinus gedeeld. ’s Avonds spreken de verschillende onderzoekers tijdens het Symposium the Fraternity Friendship Study, Hooglandse Kerk, 19.30 u, toegang studenten gratis, voor anderen 5 euro