Achtergrond
Kinderarbeid in Leiden
De Leidse stadshistoricus Cor Smit promoveerde aan de Universiteit Utrecht op de krachten die invloed hebben op kinderarbeid, met het proefschrift De Leidse Fabriekskinderen.
woensdag 17 september 2014
De omstandigheden in Leidse lakenfabrieken leidde indirect tot de eerste Nederlandse wet tegen kinderarbeid © Elias Spanier

Waarom bent u op zo’n Leids onderwerp in Utrecht gepromoveerd?

‘Jaren geleden ben ik inderdaad eerst gaan praten bij de vakgroep in Leiden. Zij liepen niet direct warm. Mijn uiteindelijke promotor in Utrecht kende ik nog uit mijn studententijd. Zijn enthousiasme was doorslaggevend.’

Wat is er specifiek interessant aan kinderarbeid in Leiden?

‘Door te focussen op Leiden kon ik verschillende factoren bij mijn onderzoek kon betrekken. Met een landelijk onderzoek had ik me meer moeten beperken. Leiden is dus vooral een case voor een groter geheel. Toch zijn er een paar dingen specifiek interessant: de Leidse textielnijverheid is voor Nederlandse begrippen vroeg geïndustrialiseerd. Niet dat er elders geen stoomfabrieken stonden, maar de industrialisatie had zich hier al grotendeels voltrokken toen de discussie over kinderarbeid losbarstte. Leiden was bovendien altijd een belangrijke stad in opiniërend opzicht.’

Wat was het effect van die landelijke discussie?

‘In 1860 was veertig procent van de Leidse textielarbeiders al voor zijn of haar tiende aan het werk gegaan. Drie jaar later zag je nauwelijks nog negen- en tienjarigen in fabrieken. En dat kwam niet door veranderingen in het productieproces: het was écht een respons op het publieke debat. Maar tien jaar later, aan de vooravond van de invoering van het Kinderwetje van Van Houten (1874), waren er alweer een stuk meer elfjarigen aan het werk. Die wet, die fabriekswerk onder de twaalf verbood, was dus echt nodig om hen de fabrieken uit te krijgen. Overigens werkten er na de invoering van het Kinderwetje nog wél veel twaalfjarigen. Sterker nog: rond 1900 werkten er véél meer twaalf- tot zestienjarigen dan vijftig jaar eerder.’

Hoe is dat uiteindelijk veranderd?

‘In 1901 kwam de leerplichtwet. Kinderen moesten hun school afmaken, dus in ieder geval tot hun dertiende onderwijs volgen. Maar door de leeftijdsdiscrepantie tussen die twee wetten was het erg lastig om op te treden tegen schoolverzuim bij twaalfjarigen. En arme ouders hadden toch het geld nodig. De schooldeelname was op zich hoog, maar als 98 procent onderwijs volgde, wil dat niet zeggen dat iedereen z’n school ook afmaakte. Pas toen de wet in 1911 werd bijgesteld, werd kinderarbeid echt teruggedrongen.’

Wat kan zo’n historisch onderzoek anno 2014 betekenen?

‘Mijn onderzoek brengt in kaart welke krachten werkzaam zijn. Wetgeving is belangrijk. Maar zolang er armoede is, blijft de aanzuigende werking van de vraag naar goedkope arbeid ook bestaan. Verder is het bieden van een goed alternatief belangrijk. Beroepsopleidingen boden rond 1900 bijvoorbeeld geen écht perspectief voor jonge werkers.

‘En wat Nederland betreft: hier zijn we te ver doorgeschoten met het afbouwen van de regelgeving. Een derde van de dertien- tot vijftienjarigen geeft zelf aan dat hun schoolwerk lijdt onder krantenwijken, vakkenvullen of klussen tussen de bollen. Ik stond daar niet van te kijken, want diezelfde percentages zag je in de jaren negentig opduiken in Franse en Engelse onderzoeken. Het is op zich goed om op die leeftijd in aanraking te komen met arbeid, maar naast leren en ontwikkelen moet er wel ruimte blijven voor spelen en verkennen.’ MvW