Nieuws
Universiteit kritisch op visitatieproces
In 2011 heeft de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) de methode van het keuren van opleidingen veranderd. Het doel was de werklast voor opleidingen te verminderen en de kwaliteit van onderwijs te verbeteren. Dat is niet voldoende gelukt, blijkt uit een onderzoek van de Universiteit Leiden naar de onderwijsvisitaties dat dinsdag werd gepresenteerd.
donderdag 5 juni 2014

Universitaire opleidingen kunnen pas worden aangeboden als deze een oké-stempel hebben gehad van de NVAO.

Om de zoveel jaar krijgen opleidingen een herkeuring en als deze visitatie succesvol wordt afgerond volgt accreditatie voor een nieuwe periode. Het evaluatiebureau QANU speelt een grote rol in het onderzoek naar de opleidingen.

De visitaties brengen een berg werk met zich mee en dat was een van de redenen om in 2011 een nieuw accreditatiesysteem te introduceren. Ook was het de bedoeling dat door een goede samenwerking tussen beoordelingscommissie en een opleiding duidelijk naar voren zou komen hoe de kwaliteit verbeterd kon worden.

Er werd een Instellingstoets met beperkte opleidingsbeoordeling geïntroduceerd. Het aantal per opleiding te beoordelen standaarden werd teruggebracht tot drie. Een gedifferentieerde beoordeling van opleidingen werd mogelijk gemaakt.

De opleidingen doen eerst een zogeheten Zelfstudie, een analyse van de eigen studie. ‘De wijze waarop de Zelfstudie tot stand komt kost echter te veel energie’, aldus het rapport. ‘Voor de opleidingen is niet altijd duidelijk hoe de standaarden van de NVAO en de richtlijn van de QANU zich tot elkaar verhouden.

Door deze onduidelijkheden gaan ook het faculteitsbestuur, het college van bestuur en het landelijk overleg van vakgenoten zich bemoeien met het tot stand komen van de Zelfstudie.

Voor veel opleidingen is het schrijven van een Zelfstudie ‘een vermoeiend en frustrerend proces waarin de kaders van de NVAO en de instructies van de QANU onvoldoende houvast bieden. Daarom is men geneigd het zekere voor het onzekere te nemen en zoveel mogelijk tekst en materiaal aan te leveren om maar zo goed mogelijk voor de dag te komen.

Als de visitatiecommissie langskomt, gaat er ook het nodige mis. Vaak vragen de commissieleden voor hun bezoek om veel informatie. Het kost veel tijd om die te verzamelen.

Maar in de praktijk komt het vaak voor dat al die extra stukken niet geraadpleegd worden. Dit tot frustratie van medewerkers. Ook werd de commissie vaak als afstandelijk gezien en kwam daardoor een goed gesprek over kwaliteitsverbetering niet van de grond.

De gesprekken gingen te vaak alleen maar over wat er niet goed ging bij een opleiding. Het eindrapport van de commissie geeft dan ook nog eens ‘weinig houvast en weinig stimulans voor verbetering.’

Ontevredenheid bij het personeel is er ook over de beoordeling van scripties. De manier van selecteren is niet representatief voor het totaal van scripties waaruit wordt gekozen, vinden medewerkers. In de steekproef wordt ook geen rekening gehouden met de mogelijkheid dat de opleiding het beoordelingsproces voor scripties inmiddels heeft verbeterd.

Verder blijkt uit het rapport dat de herbeoordeling van scripties niet ‘blind’ voor het door de opleiding uitgereikte cijfer plaatsvindt. Door het ontbreken van herbeoordelingsformulieren en duidelijke criteria zijn de herbeoordelingen ook niet transparant voor de opleidingen.

Dit is vooral problematisch omdat een onvoldoende voor de kwaliteit van afstudeerwerkstukken betekent dat ook het eindoordeel over de opleiding onvoldoende is. De opleiding voldoet dan niet aan de basiskwaliteit, met als gevolg een hersteltermijn.’

VB