Columns & opinie
Column: Wie wijst er gratis geld af?
woensdag 4 juni 2014

Vloekend stond ik bij de printer. De pagina’s van het boek dat ik voor mijn docent moest scannen, werden opgenomen door de printer en ergens heen gezonden, maar waar naartoe? Om de hoek verscheen een hoofd met ontplofte krullen, nieuwsgierig naar wie er zo foeterde.

Een Belgische onderzoeker, die al snel mijn koffiemaatje werd. Het was het jaar van de studentenvlucht. Talloze scholieren en studenten vertrokken, met de langstudeerboete en de ambitieboete in zicht, naar Antwerpen, Gent en Hasselt. Geen bier, maar pils; geen droger, maar droogzwierder; geen €1672 per jaar, maar €578.

“Hoe zit dat dan met stufi?” vroeg ik de Belg tijdens een herfstige middag. Hebben ze niet, wel een leenstelsel en een soortement beurs. Zijn vader was postbode, moeder was huisvrouw, dus hij kreeg een kleine financiële ondersteuning. Niet genoeg om van te leven, wel genoeg om in zijn vrije tijd niet constant te hoeven werken. “Maken mensen daar geen misbruik van?” Hij haalde zijn schouders op: “Dat gebeurt weleens, maar niet vaak genoeg om aan het systeem te twijfelen. Het werkt gewoon goed.”

Ik staarde naar de gevallen platanenbladeren. Waarom doen we dat eigenlijk niet hier?

Deze twee woorden blijven in mijn hoofd galmen wanneer ik een standpunt probeer te vormen over het bestaansrecht van studiefinanciering: waarom eigenlijk? Filosoof John Rawls verzon een hulpmiddel voor mensen die zich afvragen wat een eerlijke maatschappij is: stel jezelf voor dat je achter een veil of ignorance – een sluier van onwetendheid – zit. Je weet niks over jezelf of je positie in de maatschappij, en alle andere mensen zijn vrije rationele individuen. Rawls noemt dit de original position. Vanuit deze positie kun je vrijelijk en zonder eigenbelang filosoferen over wat de grondslagen van een eerlijke maatschappij zouden zijn.

Dus doe even alsof je in een belangeloze beginpositie zit en filosofeer erop los. Je kunt jezelf afvragen of een studie voltooien waardevol is voor een maatschappij en zo ja, hoe je voor elkaar krijgt dat zoveel mogelijk mensen dit gaan doen. Je besluit dat studeren wel geld moet kosten, omdat de gebouwen schoon en aangenaam moeten zijn, en de docenten een redelijk loon moeten krijgen (ooit sprak ik een Grieks meisje dat vertelde hoe zij en haar medestudenten docenten voor college moesten betalen, omdat zij anders geen eten konden kopen).

Je stelt vast dat het collegegeld niet hoger moet worden als het vermogen van studenten vermindert door bijvoorbeeld een crisis, en dat het alleen hoger wordt met een goede reden (en dus niet, aldus Job Cohen in 2009 in Mare: ‘Kijk wat een vakantie kost en een jaar collegegeld; daar zit een wanverhouding tussen’ – graag ga ik een keer in gesprek met studenten die voor ca. €1500 euro op vakantie gaan).

Je stelt je voor dat studenten niet hun hele studie kunnen betalen, dus besluit je dat de overheid een deel voor hun rekening moet nemen. Een deel, niet alles. Studeren is waardevol, dus daar mogen studenten best iets voor over hebben. Maar dan nog. Niet alle studenten in spe, ofwel hun ouders, hebben hetzelfde vermogen. Hoe corrigeer je dat? Geef je ze allemaal een maandelijks bedrag waarvan ze hun boodschappen en wat extra’s kunnen betalen, of alleen zij die anders echt in de problemen komen?

Bijna niemand maakt zich de afgelopen dagen druk om het feit dat kinderen van vermogende tot zeer vermogende ouders vier jaar lang zonder enige overweging elke maand een kwart van €1000 in hun zak hebben gestoken. Hadden zij dat geld broodnodig voor hun studie? Nee. Maar wie wijst er gratis geld af? Heb ik ook niet gedaan, en met enig wikken en wegen, schuiven en meten, had ik zonder gekund. Je hebt geen knullig bakker-advocaat-verhaal nodig om te begrijpen dat gratis geld voor iedereen zijn doel mist.

Emma Anbeek van der Meijden is masterstudent taalbeheersing.