Studentenleven
Column: De afgrond is diep en nooit ver weg
woensdag 21 mei 2014

Tokyo, waar ik een half jaartje voor mijn promotie zit, is fantastisch. Vooral omdat het je de mogelijkheid geeft helemaal opnieuw te beginnen. En dan blijkt dat ik hier een compleet ander soort vrienden maak dan in Nederland. Talia bijvoorbeeld, een bloedmooie wervelstorm die besloot mij op sleeptouw te nemen in haar, zelfs voor Japanse begrippen, betrekkelijk vreemde wereldje.

Talia is typisch iemand waarbij ik mij ongelooflijk op mijn gemak voel, terwijl ik tegelijkertijd het vermoeden niet van mij kan afschudden dat ik op het randje van een afgrond balanceer. Talia’s afgrond welteverstaan, die behoorlijk diep en nooit ver weg is.

Zo had ze bedacht dat we in een documentaire zouden acteren. Over de ontstaansgeschiedenis van het merk Kikkoman. Gewoon, omdat het kan.

Per taxi worden we naar een buitenwijk van Tokyo gebracht, waar de regisseur, een aantal assistenten en een tweetal Japanse acteurs al bezig zijn de camera en belichting neer te zetten. De filmset bestaat uit een nagebouwd Amerikaans dorpje (ca. 1850). Dolgelukkig fladdert Talia door het decor en samen dansen we in het nep-kapelletje. Vervolgens worden we teruggeroepen om onze rol te vervullen als dorpsbewoners. Racistische dorpsbewoners, die zich tegen de komst van de Kikkoman-Japanners verzetten. Blijkbaar hadden ze enige moeite om in de jaren vijftig van de vorige eeuw een sojasausfabriek van de grond te krijgen. Dat het Amerika van 1850 bepaald niet lijkt op het Amerika van 1950 is compleet irrelevant voor de Japanse televisie.

De Japanners zijn gekleed in compleet driedelig pak en met historisch verantwoorde bolhoed, ik in T-shirt en een spijkerbroek en Talia met een petje dat faliekant faalt om haar felblauwe haar te verbergen. De witte huid van haar armen, onderbroken door een onaflatende stroom van littekens, contrasteert met de mijne.

De sleutelscène is gelijk ook de mooiste illustratie van hoe bizar de hele dag was. Een vergadering, waar de Kikkoman-vertegenwoordigers al onze twijfels zouden wegnemen en wij geheel overtuigd en met Amerikaans enthousiasme de sojasausfabriek in ons dorpje zouden verwelkomen.

Maar natuurlijk niet voordat we flink over de zeik gingen.

Talia hamerde op het feit dat we geen idee hebben wat voor ingrediënten er eigenlijk in die verraderlijke sojasaus zitten en riep nog wat willekeurigs over onze kinderen. Als echte Nederlander sloeg ik met gebalde vuist op tafel en klaagde luidkeels over het feit dat de juiste vergunningen nog niet waren verleend.

Toen de Kikkoman-mensen eindelijk hun weerwoord mochten doen stamelden ze in gebroken Engels dat het hen echt heel erg speet, maar dat ze, nogmaals duizendmaal excuus, geen idee hadden wat het woord ‘permit’ betekende. Een van hen leek oprecht elk moment in huilen te kunnen uitbarsten. De regisseur besloot dat Talia’s bezorgde ‘oh no baby, don’t worry, we were only acting, we’re not really angry’ perfect was om te illustreren hoe wij van ons racisme bekeerd waren en de sojasausfabriek in onze boezem hadden gesloten.

Voor ons volgende uitje neemt Talia me mee naar Department H, Tokyo’s meest legendarische underground fetisjclub. Ze treedt daar zelf ook op. Aan het begin van haar act staat ze in een witte trouwjurk op het podium. Dan opent ze een kist vol met haken, messen en naalden en begint, terwijl ze in steeds verdere staat van trance raakt, haar gezicht te bewerken.

Heel esthetisch verantwoord, bezweert ze me, het contrast tussen de witte jurk, bloed en de bloemetjes achter haar oren. Over de rest van de avond mag ik nog niets weten. Ze wil het nog een verrassing laten.

Ik trek Talia naar me toe voor een knuffel. Meer voor mezelf dan voor haar.

Benjamin Sprecher

is promovendus bij het Centrum voor Milieuwetenschappen Leiden