Achtergrond
Zeg niet: zoek het maar uit
Het Westen vertrekt te vroeg uit Afghanistan, vindt promovendus Willem Klumper. ‘Mogelijk is alles voor niets geweest.’
Vincent Bongers
donderdag 17 april 2014
Commando's van het Afghaanse leger. Het Westen wil de macht zo snel mogelijk overdragen.

‘De Taliban schieten nog regelmatig projectielen af op de basis Kandahar waar ik in 2009 voor onderzoek was’, zegt luchtmachtkapitein Willem Klumper (1955). ‘Maar ik heb niets hachelijks meegemaakt. Je krijgt een drill voor wat je moet doen als het raketalarm afgaat: schoenen aan en naar de schuilkelder. De kans dat je geraakt wordt, is niet zo groot. Het is een hele grote basis en Taliban mikken slecht. Maar als je over de compound loopt, kom je wel de nodige raketscherven tegen. Zoiets wil je niet door je bast hebben.’

Klumper promoveert op een onderzoek naar de samenwerking tussen het leger, lokale overheden, non-gouvermentele organisaties (ngo’s) en allerlei andere partijen in Afghanistan. ‘Vroeger was er het geweldsmonopolie van de krijgsmacht. Als er ergens gevochten moest worden, belde je militairen. Tegenwoordig denken we daar anders over. Met alleen geweld gaat het niet goedkomen in Afghanistan. Het werkt niet om mensen in het gezicht te slaan en te zeggen: “Zo moet het.” Dat hebben de Russen daar in de jaren tachtig aan den lijve ondervonden.

‘Om een land op te bouwen, is veel meer nodig. De Taliban zijn niet militair te verslaan. Je moet hun draagvlak onder de bevolking zien weg te nemen. De militair krijgt dan ook een heel andere functie: zorgen voor veiligheid. We willen de kennis van Afghanen verbeteren door kinderen onderwijs te geven. Dan bouw je schooltjes, prima. Maar die moeten wel veilig zijn, anders sturen ouders hun kinderen er niet heen. Dan sta je daar met je mooie gebouw, de lesboeken en de leraar...’

Ngo’s, de overheid en het leger moeten daarom samenwerken, vindt Klumper. ‘Maar ze werken naast elkaar, niet met elkaar. Grotere ngo’s zoals Artsen zonder Grenzen willen bijvoorbeeld niet geassocieerd worden met het leger, terwijl zij wel beveiliging nodig hebben om niet te worden ontvoerd. Zij nemen dat risico. Iedere organisatie heeft zijn eigen doelstellingen en een andere vorm van aansturing. Militairen zijn ook niet al te goed in samenwerken. Het leger legt verantwoording af bij de politiek. Maar ngo’s niet, die leggen verantwoording af bij hun sponsor. En er zijn iets van 2500 van deze organisaties actief in Afghanistan. De meesten zijn daar niet lijflijk aanwezig. Ze hebben er alleen een postbus. Het is een beetje een schimmig spel.’

Het opbouwen van Afghanistan is een proces van de lange adem. ‘Je bent niet klaar met kinderen leren lezen. Het duurt generaties. Je moet dus langer blijven en niet halverwege zeggen: “Zoek het zelf maar uit.” Maak de antibiotica-kuur af, anders krijg je de bacterie terug en die is dan ook nog eens resistent. Als de westerse landen eind 2014 vertrekken, zijn we in twee à drie jaar terug bij af. Ik hoop op een stabiele islamitische staat waar de Afghanen in vrijheid kunnen leven. Maar ik ben bang dat het weer doorslaat naar het ultra-islamitische waar niemand bij gebaat is. Dan hebben ook de gesneuvelde Nederlandse militairen hun leven voor niets gegeven.’