Wetenschap
It's a beautiful day
Promovenda Nynke Osinga onderzoekt de menselijke invloeden op de zeehond, zowel in het lab als op het wad. ‘Er zijn dagen dat ik met mijn neus boven een dode zeehond hang.’
Esha Metiary
woensdag 5 februari 2014
© Kees van de Veen

Het stinkt er naar vis en sommige kreten doen er denken aan een slechte pornofilm. Welkom in Zeehondencrèche Lenie ’t Hart in het pittoreske, één straat tellende Pieterburen; de thuisbasis van Leidse promovenda Nynke Osinga.Midden tussen bijna tweehonderd vinpotigen onderzoekt zij de menselijke invloeden op zeehonden en de implicaties voor hun bescherming. De vele medewerkers en vrijwilligers lijken zich al lang niet meer te storen aan de lucht. En alleen het handjevol bezoekers dat voor de ramen staat te kirren vindt het zeehondengekreun hilarisch. 

‘We zien hier voornamelijk huilers binnenkomen’, vertelt Osinga. ‘Dat zijn babyzeehondjes die te vroeg van hun moeder gescheiden zijn. Ze zijn nog gewend om bij haar te eten en weten niet hoe ze hun eigen vis moeten vangen. Ze zijn zwak en vermagerd.’ Op de achtergrond krijgt een pup enigszins onceremonieel een trechter door de strot geduwd. Tijd voor een verse lading haringpap.

Naast huilers worden er veel zieke zeehonden binnengebracht. Die oudere beesten hebben vaak een verzwakt immuunsysteem en dragen een parasitaire longworm in zich. Vaak belanden ze in een vicieuze cirkel, waar zonder tussenkomst van de zeehondencrèche geen ontsnappen aan is, aldus de onderzoeker. ‘De zeehond kan de larven die binnenkomen via de vissen niet goed bestrijden, waardoor de parasiet een kans krijgt te volgroeien en zich voor te planten. De larven worden vervolgens weer uitgepoept en opgegeten door de vis.’

Het gevolg van deze neerwaartse spiraal is dat de luchtwegen worden aangetast, waardoor ze minder goed kunnen duiken en het vangen van vis hen ook slechter afgaat. ‘Alle nieuwe dieren verblijven eerst een tijdje op de intensive care. Als ze dan eenmaal van de longworm af zijn, zijn ze immuun. Daarna gaan ze naar de verzorgingsafdeling, waar ze opnieuw socialiseren met hun soortgenoten. Als laatst gaan ze naar het herstelgebied, waar ze klaargestoomd worden voor de uitzet. Hier leren ze ook weer afstandelijk van mensen te zijn.’

Als de zeehond zijn eerste jaar overleefd heeft, is het praktisch een tank. Dan zijn er genoeg vetreserves opgebouwd om het immuunsysteem te onderhouden en heeft het dier eigenlijk alleen nog te vrezen van visnetten en motorschroeven. Maar hoe komt het dan dat de binnengebrachte dieren zo verzwakt zijn? Osinga: ‘Dat is precies waar mijn onderzoek zich op richt: de menselijke verstoringen. Vervuiling door losse visnetten of menselijk afval, maar ook milieuvervuiling die weer invloed heeft op de vis. Daarnaast richt ik me ook op de mens zelf, die een moeder en pup tijdens de zoogperiode kan verstoren.’

De ene keer loopt Osinga over het wad om data te verzamelen, een andere dag analyseert ze weefsel van levende zeehonden in het laboratorium. ‘En er zijn dagen dat ik met mijn neus boven een dode zeehond hang’, lacht ze, half overstemd door de orgastische kreten van de grijze zeehonden.

Een in een hoek gedreven zeehond kijkt bang uit zijn glazige ogen als twee medewerkers hem in een rieten mand rollen. Ze hebben geluk: voor hen vandaag is een Beautiful Day: ze zijn genoeg hersteld om weer te worden uitgezet op het wad. De houten kisten, bekend uit die reclame met dat ene Queen-liedje, staan klaar voor transport en worden een voor een gevuld. Osinga spreekt de beesten bemoedigend in het Fries toe. Maar erg gelukkig worden ze er voorlopig nog niet van: zodra de rieten mand tevoorschijn komt, hobbelen de zeehonden alle kanten op.

Van nature komen er twee soorten zeehonden in Nederland voor: de grijze en de gewone. De crèche telt op deze grauwe maandagmiddag 189 zeehonden; 129 gewone en 60 grijze. ‘Het intrigeerde me dat er meer gewone zeehonden binnengebracht worden, daarvoor hebben we ook een verklaring gezocht.’

De gewone zeehond is een echte kustbewoner, vertelt Osinga. De dieren leven van vissen die dicht in de buurt van het wad voorkomen. De grijze zeehond vist verder weg van de kust en eet dus minder vervuilde vis.

Maar niet alleen vervuiling heeft een ongewenst effect op de zeehonden. De zoogperiodes trekken vaak grote groepen recreanten naar de plekken waar de beesten op het wad liggen. Als die te dichtbij komen, schrikken de zeehonden en proberen ze zo snel mogelijk te water te gaan. Dat gedrang, in combinatie met de stroming, zorgt ervoor dat de pups hun moeders kwijtraken.

De Dollard, een zeearm op het grensgebied tussen Nederland en Duitsland, is hier een goed voorbeeld van. Op de dijk langs de zandbanken die altijd veel zeehondenspotters trekt, heeft het team van Osinga samen met het Groninger Landschap schuttingen met kijkgaten geplaatst.

‘We wilden de mensen natuurlijk niet het kijkplezier ontnemen, maar we kregen gewoon teveel huilers uit dit gebied binnen. Met behulp van de hekken hebben we de verstoring bijna tot het nulpunt weten terug te brengen.’

Maar er dreigen nieuwe gevaren. ‘Omdat Lenie ’t Hart al in de jaren zeventig is begonnen met het verzamelen van dode zeehonden, beschikken we over een uitgebreide weefselbank. We zijn de vriezer ingedoken om het bloed van toen en nu te vergelijken. We verwachten dat ergens in de komende jaren het zeehondenziektevirus opnieuw uitbreekt want er zijn duidelijke voortekenen voor een massaepidemie zoals heeft plaatsgevonden in 1988 en 2002. Toen is vijftig procent van de zeehondenpopulatie gestorven. Kwantitatief gaat het dus goed met de zeehonden. Kwalitatief niet.’