Columns & opinie
Colum: It might have been the answer
woensdag 29 januari 2014

Terwijl hij met zijn vork de rauwe tonijn door het bedje van gekarameliseerde sla prakt, giechelt Alan, mijn beroemde Amerikaanse collega. ‘Twintig jaar geleden was ik enorm onder de indruk van een lezing die je tijdens dat congres in Utrecht gaf’, vertel ik hem. Hij kwam er een lezing geven over de revolutionaire nieuwe theorie die hij bedacht had en die ons vakgebied sinds die tijd domineert.

Het revolutionaire karakter zag ik indertijd helemaal niet in – het leek mij ‘wel een aardig idee’, die wetenschappelijke doorbraak en meer niet. Dat ik toch zo onder de indruk was, kwam doordat Alan, terwijl hij die lezing gaf, een appel at, en wel inclusief schillen, klokhuis en pitjes. Iedereen had het tijdens dat congres over de nieuwe theorie en ik dacht alleen maar aan die pitjes.

‘Harry was kwaad’, zegt hij over mijn promotor als hij is uitgegiecheld. ‘Onze vriendschap heeft mijn theorie, en dat congres, niet overleefd.’ 

Ik herinner me ineens een moment tijdens die dagen. Harry stond op om een vraag te stellen, maar stootte daarbij zijn achterhoofd tegen een laaghangende balk.

That was not the question’, zei hij. ‘But it might have been the answer’, zei Alan onmiddellijk. Het leek mij toen een onschuldig grapje, maar het blijkt nu te zijn gevolgd op een zeer ongemakkelijk congresdiner.

‘Waarom houden wetenschappers congressen?’ vraag ik. ‘Nog belangrijker: waarom gaan ze naar die congressen toe?’ zegt hij. ‘Voor jongere onderzoekers is het een banenmarkt – ze kunnen praten met allerlei mensen die wij taalkundigen “beroemd” noemen, al heeft buiten ons vakgebied nog nooit iemand van ze gehoord en hebben ze zelfs in de Engelstalige Wikipedia geen eigen pagina.’

‘Voor gevorderde onderzoekers is het een manier om jonge onderzoekers te horen en nieuwe ideeën op te doen’, opper ik. Alan schudt zijn hoofd. ‘Dat was in de tijd van dat congres in Utrecht nog zo. Inmiddels kun je in een uur meer nieuwe ideeën opdoen door het internet af te grazen dan door duizenden kilometers te vliegen en daar naar nerveuze jongens en meisjes te moeten luisteren terwijl ze met overslaande stem proberen orde te scheppen temidden van de bullet points. En ruzie te maken met je collega’s. Of naar vervelende congresdiners te moeten.’ Hij lijkt vergeten te zijn dat ik mede verantwoordelijk ben voor de tonijn die hij inmiddels zorgvuldig over zijn bord heeft uitgesmeerd.

‘Gevorderde onderzoekers komen alleen omdat ze uitgenodigd worden’, zeg ik. Hij knikt. ‘Jullie hadden me een jaar geleden al gevraagd’, zegt hij. ‘Wat een organisatie is daar in gaan zitten!’

Ik vertel hem dat we de truc van het ruim op tijd uitnodigen geleerd hebben van de roman Het meten van de wereld van de Duitse schrijver Daniel Kehlmann — een boek dat iedere onderzoeker moet lezen.

Het opent met een scene waarin de beroemde wiskundige Carl Friedrich Gauss in bed ligt, met dekens over zijn hoofd. Hij is wakker geworden in het besef dat hij vandaag naar een congres moet in Berlijn. Hij heeft de uitnodiging indertijd aangenomen omdat er zoveel druk op hem werd uitgeoefend en omdat hij dacht ‘dat die dag toch nooit zou komen’.

Alan kijkt op van zijn bord. ‘Je had mij een paar dagen voor dit congres moeten zien’, zegt hij en begint nu nog harder te giechelen voor hij de tonijn met zijn vork van zijn bord schraapt.

Marc van Oostendorp

is hoogleraar fonologische microvariatie