Achtergrond
Vaas
Filosofiestudent Tim Meijer met zijn korte verhaal de jaarlijkse kerstverhalenwedstrijd van Mare. Meer info over hem en de andere inzendingen vind je hier.
woensdag 18 december 2013
© Silas.nl

Ooit deed ik een tijdje alsof ik ontvoerd was. Toen er niemand thuis was, heb ik mijn tandenborstel ingepakt die ik samen met wat ondergoed en een trainingsbroek in een koffer gooide. De koffer was veel te groot voor de spullen die erin gingen.

Ik vertrok naar een huis voor mensen die deden alsof. Bij binnenkomst moest ik een formulier invullen. Ik vulde mijn naam in, mijn adres en de reden van mijn komst. ‘Ik doe alsof ik ontvoerd ben’, schreef ik in het hokje.

Er waren veel vreemde mensen in het huis voor mensen die deden alsof. Ik was de enige die deed alsof hij ontvoerd was. Verder waren er vrouwen die deden alsof ze slachtoffers waren van mensenhandel, een jongetje dat deed alsof hij een oude man met een drankprobleem was, twee katten die deden alsof ze konden toveren en een hele groep moslimmannen, die deden alsof ze zelfmoordterroristen waren.

Mijn kamer deelde ik met een van de zelfmoordterroristen. We dronken whisky en spraken over de reden van ons verblijf. De zelfmoordterrorist vertelde dat hij voor Allah naar Syrië was vertrokken, maar dat hij er daar achter was gekomen dat de jihad niks voor hem was. Hij vond het doodeng om met een geweer rond te lopen en was constant bang dat hij opgeblazen zou worden door een Amerikaanse drone. Om geen gezichtsverlies te lijden had de zelfmoordterrorist gedaan alsof hij zichzelf opgeblazen had op een markt in Homs.

De zelfmoordterrorist liet me een foto zien. Een bloederige romp waar stukken arm en been omheen lagen. De handen, die een stukje verderop lagen, omklemden een metalen plaatje waarop in verschillende talen stond ‘Ik ben Youssef Salmoun, strijder van Allah’. Ik vroeg hem hoe hij aan de opgeblazen man was gekomen. De zelfmoordterrorist vertelde dat hij die had gevonden langs de kant van de weg naar Homs. De man had zo geleken, dat de zelfmoordterrorist even dacht dat hij zichzelf had gevonden. De terrorist had de gevonden man om vijf uur ’s ochtends opgeblazen, tijdens de avondklok. Dus er was niemand op het plein.

Het was gezellig in het huis voor mensen die deden alsof. Overdag schaakte ik met het jongetje dat deed alsof hij een oude man met een drankprobleem was. Als het jongetje te dronken was om nog te kunnen schaken, leerden de zelfmoordterroristen me dansen uit hun moederland. De katten lieten kleine instrumentjes uit hun toverstokken tevoorschijn komen. De instrumentjes konden zelf muziek maken. Daarop dansten we de dansen die ik geleerd had. De vrouwen zaten meestal stilletjes te huilen in een hoek.

Op een dag besloten we in het huis voor mensen die deden alsof dat we zouden doen alsof het kerst was. Ik belde Joep, de man met de dikste buik die ik kende, en vroeg hem of hij misschien wilde doen alsof hij de Kerstman was. Dat wilde Joep wel. Hij zou aan het eind van de middag langskomen, samen met zijn vrouw, Marja. Zij zou doen alsof ze acht rendieren was.

De hele dag waren we bezig met het versieren van de woonkamer. De katten hadden een berg sneeuw getoverd, die ik met een sneeuwschep door de hele kamer schoof, zodat er een dik pak sneeuw kwam te liggen. De zelfmoordterroristen gingen naar het bos en kwamen terug met een jonge beukenboom, die deed alsof hij een kerstboom was. De vrouwen waren met het jongetje de stad in om kerstkransjes te kopen. Ze kwamen terug met bastognekoeken. Het jongetje had voor zichzelf vier dozen kersenbonbons gekocht.

De vrouwen versierden de kerstboom. De katten hadden kerstballen en een piek laten verschijnen. Om de kerstballen aan de hoogste takken te kunnen hangen, moesten de vrouwen op de schouders van de zelfmoordterroristen gaan staan. Dat ging met de nodige tegenzin, want als vrouwen die deden alsof ze slachtoffer waren van mensenhandel, hadden ze weinig vertrouwen meer in mannen. Ik mocht, gezeten op de nek van mijn kamergenoot, de piek op het puntje van de kerstboom zetten. Het jongetje was halverwege de derde doos kersenbonbons onder de boom in slaap gevallen.

Om half vier was alles klaar voor ons kerstfeest. We zaten in een grote kring om de jonge beuk heen, die met alle versiersels best een beetje op een kerstboom leek. De zelfmoordterroristen hadden netjes hun haar gekamd. De vrouwen hadden de kerstjurken aangetrokken die de katten voor ze getoverd hadden. Voor zichzelf hadden de katten kleine kerstmutjes gemaakt. Ik droeg een wit overhemd en een kerststropdas. Als je erop drukte hoorde je zachtjes: ‘Ho-ho-ho! Merry Christmas!’ Het jongetje lag nog steeds te slapen onder de kerstboom, op een bedje van kersenbonbonfolie.

Er werd aangebeld. Het was Joep. Hij had een kerstmannenpak aan en droeg een grote zak met cadeaus over zijn schouder. Door zijn dikke buik leek hij sprekend. Marja zag eruit als acht rendieren. Ze trok de slee waar Joep in zat. Nadat ze een formulier hadden ingevuld met hun naam, adres en de reden van hun komst - ‘Ik doe alsof ik de Kerstman ben’, ‘Ik doe alsof ik acht rendieren ben’ - kwamen ze naast de verwarming staan. Voor de gelegenheid deed deze alsof het een open haard was.

We zongen kerstliedjes en de katten lieten het sneeuwen. Het jongetje was wakker geworden, had de rest van de kersenbonbons opgegeten en was op de schoot van de Kerstman weer in slaap gevallen. Na het zingen had de Kerstman voor iedereen cadeaus. De vrouwen kregen ieder een pan. De zelfmoordterroristen een camera, een bureaulamp en een vergiet.

Toen was het mijn beurt. Uit de zak haalde de Kerstman een verfrommeld pakketje, dat ingepakt was in krantenpapier. Een oude veter was er als strik omheen geknoopt. ‘Ik heb maar gedaan alsof je dit gevraagd had’, fluisterde hij in mijn oor. Het was een lichtgroen sportshirt. Op de rug stond, in paarse letters, ‘Super 69 atlethics’ geschreven. Onder de oksels zaten donkergele zweetkringen. Ik herkende het shirt. Joep droeg het altijd als we gingen squashen. Ik deed net alsof ik het gevraagd had. Ik bedankte de Kerstman en trok het shirt aan. Daaroverheen droeg ik mijn kerststropdas. ‘Ho-ho-ho! Merry Christmas!’ riep deze.

Na het eten – rijst met ragout en doperwtjes, we deden alsof het een kerstdiner was – wilden de Kerstman en zijn acht rendieren weer naar huis. Ik zag dat vooral Marja er wel een beetje klaar mee was. ‘We moeten nog een heleboel pakjes bezorgen mensen!’ riep de Kerstman. ‘Een prettig kerstfeest nog! Merry Christmas! Ho-ho-ho!’ Hij sprong in de slee die de acht rendieren met moeite naar buiten trokken.

De vrouwen deden de afwas. Nadat ik het jongetje in bed had gelegd keek ik met de zelfmoordterroristen een film over een bankoverval op televisie. We deden alsof het Home Alone was. Dat hoorde zo met kerst. Na de film gingen we naar bed. ‘Het was een mooi kerstfeest’, zei de zelfmoordterrorist naast me in zijn bed. Ik knikte. Hij had gelijk.

Kort nadat we hadden gedaan alsof het oud en nieuw was in het huis voor mensen die deden alsof, wilde ik weer naar huis. Maar thuiskomen zonder dat er losgeld voor me was betaald ging niet. Mijn ouders zouden niet geloven dat ik echt ontvoerd was geweest. Ik vroeg aan de zelfmoordterroristen of ze misschien een filmpje met mij wilden maken waarop ze losgeld voor me vroegen. Dat zagen de zelfmoordterroristen wel zitten.

Het jongetje dat deed alsof hij een oude man was met een drankprobleem ging een krant kopen in de krantenkiosk op de hoek. Het was lastig om het jongetje zover te krijgen, want de grens tussen een te zware kater om naar buiten te kunnen en te dronken om naar buiten te kunnen was dun.

De zelfmoordterroristen haalden jihadistische gewaden en nepbaarden uit hun koffer en gingen om mij heen staan. Ze zetten zonnebrillen op en eentje duwde een zwaard tegen mijn keel. Het jongetje zorgde ervoor dat de datum van de krant in beeld kwam.

Ik keek in de camera en zei dat ik ontvoerd was toen ik onderweg was naar de supermarkt. Ik werd goed behandeld, maar als er niet binnen een week 683 euro losgeld betaald zou worden zouden ze me vermoorden. Toen ik het bedrag noemde, gromden de zelfmoordterroristen instemmend.

Twee dagen later werd er in het huis voor mensen die deden alsof een envelop bezorgd met daarin 683 euro. Ik nam afscheid van de mannen die deden alsof ze zelfmoordterroristen waren, het jongetje dat deed alsof hij een oude man met een drankprobleem was en de katten die deden alsof ze konden toveren. De vrouwen die deden alsof ze het slachtoffer van mensenhandel waren wilden me geen gedag zeggen.

Onderweg naar huis kwam ik langs een veilinghuis waar opgedoken serviesgoed uit een VOC-schip onder de hamer ging. Ik bood 683 euro op een Delfts blauwe vaas uit 1603. Het was het hoogste bod.

De vaas staat nog steeds bij mij thuis op de schoorsteenmantel. Af en toe kijk ik ernaar en denk ik terug aan de mensen in het huis voor mensen die deden alsof.

Door Tim Meijer