Columns & opinie
Column: Groeten uit het promotieparadijs
woensdag 6 november 2013

De promotiefabriek – dat schijnt nu eens iets echt stuitends te zijn. Zo’n mensonterend hol waar een enkele spaarlamp brandt en ondervoede kindertjes met holle oogjes 20 uur per dag onder leiding van een emotioneel analfabete slavendrijver de ene krakkemikkige dissertatie na de andere in elkaar draaien, die daarna tegen veel te lage kosten in de schappen van de dissertatiesupermarkt worden gelegd.

Die kindertjes doen dat werk tegen een minimaal loontje, waar dan ook nog de elektriciteit voor het spaarlampje van afgetrokken wordt ‘want je zou toch niet in het donker willen werken’.

De initiatiefnemers van het rapport Science in transition zijn belangrijke mensen, want vandaag en morgen krijgen ze een podium in het statige Trippenhuis van de KNAW, zaterdag werden er twee bladzijden NRC Handelsblad aan hen gewijd. En zij menen dat het maar eens afgelopen moeten zijn met al dat gepromoveer.

Het aantal promovendi moet verminderd worden: er is te weinig arbeidsperspectief voor ze, want er zijn in het onderzoek te weinig banen. Bovendien is veel van het onderzoek dat die promovendi doen toch ongeïnspireerd, en beneden de maat, en nergens goed voor.

Maar volgens mij zou het toch vooral jammer zijn wanneer die promotiefabriek gesloten zou worden. Sterker nog, wat mij betreft mag de productie nog wel wat worden opgevoerd. Er zouden juist veel meer mensen moeten promoveren. Er vindt vast af en toe misbruik plaats en er worden vast niet zulke goede proefschriften geschreven.

De gemiddelde academische opleiding is in de loop der jaren steeds meer uitgehold. De studenten hebben er minder tijd voor – drie jaar voor een bachelor en dan nog een of twee jaar voor een master. Wie daar nog drie jaar aan toevoegt om zich echt in een onderwerp te verdiepen en een proefschrift te schrijven, heeft pas een echt volwaardige wetenschappelijke opleiding. Zo iemand hoeft daarna heus niet alleen academicus te worden – maar zou ook het onderwijs in moeten kunnen gaan, of onderzoeker worden buiten de academie, of gelukszoeker, of eigenaar van een hip automatiseringsbedrijf.

Er moet zeker iets aan de arbeidsomstandigheden en de toekomstperspectieven en de begeleiding van promovendi gebeuren. We leven in een moeilijke tijd en we moeten jonge mensen zo goed mogelijk opleiden; en de opleiding van promovendi moet hen dan ook vaardigheden voor buiten de academie aanreiken.

Maar een paar jaar lang aan een proefschrift werken is het mooiste wat er is. ‘s Nachts niet kunnen slapen omdat je hoofd suist van de nieuwe ideeën. Samen met je medepromovendi pijltjes gooien naar een foto van je promotor die de hele tijd over deadlines zeurt. En het geluk kennen dat je iets begrijpt, iets nieuws, iets dat nog nooit iemand begrepen heeft.

Heeft de maatschappij ook iets aan al die kennis? Daar kun je over discussiëren; wat mij betreft heeft de maatschappij meer aan één wat minder bruisend proefschrift dan aan honderd position papers die Science in transition heten. Het maakt daarbij geloof ik niet eens zoveel uit waar dat proefschrift over gaat. En vooral heeft de samenleving wat aan mensen die kennis hebben. Mensen die wat afstand weten te bewaren tot het dagelijks gewoel.

Bovendien: promovendi zijn volwassen mensen die zelf voor deze loopbaan kiezen, en kunnen weten wat de problemen zijn. Die enkele jaren worden vrijgesteld om goed na te denken en luxueuze activiteiten te ondernemen, waar ze betere burgers van worden, die het publieke debat beter aan kunnen. We zouden ze misschien niet meer zo halfslachtig als werknemers moeten zien, maar als gevorderde studenten en als inwoners van een promotieparadijs.

Marc van Oostendorp is hoogleraar fonologische microvariatie