Achtergrond
Bloeden voor stemrecht
Voor de zwarte Amerikaanse burgerrechtenactivist Robert Moses waren geweldloosheid en onderwijs wapens tegen blank racisme. Beten van herdershonden en rake klappen brachten hem niet van zijn stuk.
Vincent Bongers
woensdag 23 oktober 2013
© Danny Lyon

Het is 29 augustus 1961 en in het diepe zuiden van de Verenigde Staten lopen de raciale spanningen op. Drie blanke mannen staan in het plaatsje McComb, Mississippi rond een jonge zwarte student die net uit New York is overgekomen. Zijn naam is Robert Parris Moses (1935) en hij is hier om te helpen zwarte inwoners te registreren zodat zij kunnen stemmen. Iets wat de blanke bevolking wil voorkomen, en geweld wordt daarbij niet geschuwd.

De mannen vragen wat Moses aan het doen is. Hij reageert niet. Een klap met het heft van een mes raakt hem in zijn slaap. Er volgen meer klappen, de student slaat niet terug. Het bloed stroomt van zijn gezicht, maar Moses blijft stoïcijns doorlopen richting de plaatselijke rechtbank. De aanwezige ambtenaren werpen geschokte blikken op het geschonden hoofd van de projectleider Mississippi van de burgerrechtenbeweging Student Nonviolent Coordinating Committee (SNCC). Die dag lukt het niet om nieuwe kiezers te registreren maar onder vriend en vijand vestigt hij een enorme reputatie.

‘Het was niet de eerste keer dat een burgerrechtenactivist in elkaar werd geslagen’, zegt Laura Visser-Maessen (1982) die onlangs bij de opleiding geschiedenis in Leiden promoveerde op een studie naar het werk van Moses in het zuiden van de VS. ‘En het was ook zeker niet de laatste keer. Maar de manier waarop Moses reageerde was van belang. Hij liet zien dat de burgerrechtenbeweging zich niet liet afschrikken door geweld. Het was een beproefde methode om activisme met klappen de grond in te drukken. Je niet verzetten tegen geweld werd als beschamend gezien in het zuiden. Moses gaat met succes in tegen dat idee. Geweldloosheid is geen badge of shame maar een badge of honor.’

Ook later onderdrukt Moses zijn grootste angsten om kiezers te registreren. In 1963 in Greenwood, Mississippi wilden SNCC-activisten een groep zwarte inwoners helpen registreren. Bij de ingang van het stadhuis werden zij opgewacht door agenten bewapend met knuppels, pistolen en een herdershond. Er werd gedreigd de hond op de menigte los te laten. Moses wandelde ondanks zijn fobie voor honden op het dier en de agenten af en vroeg of hij mocht spreken met de commissaris.

Zijn schijnbare gebrek aan angst maakte indruk. Maar desondanks werd er op de menigte ingehakt. De herdershond beet een zwarte jongeman van twintig en nam een hap uit de broek van Moses.

Zelfs de normaal zo rustige activist schreeuwde: "the dog is going to have to bite every Negro in Leflore County before we quit!"

Naast het voldoen aan allerlei belastingtechnische en bestuurlijke voorwaarden, vereiste de wet dat iedereen die zich wilde registreren in Mississippi een staatsrechtelijke test moest doen. De wet en de toets werden alleen streng toegepast bij zwarten. Uiteraard was het voor hen noodzakelijk om lezen en schrijven te beheersen. Anders maakten ze geen enkele kans om te mogen stemmen. Zwarte geletterden werden meestal nog steeds geweigerd terwijl ongeletterde blanken wel mochten stemmen.’

Moses was de eerste SNCC-activist die in Mississippi probeerde meer zwarten zich te laten registreren. Hij betrachtte geduld in de begeleiding. ‘Moses paste een tactiek van slow organizing toe’, zegt Visser-Maessen. ‘De activisten gingen in McComb en Greenwood wonen. Zij waren maanden bezig om zich onder te dompelen in de lokale gemeenschap. Moses richtte zich nadrukkelijk niet alleen op de zwarte middenklasse maar vooral ook op jongeren en arme sharecroppers (pachtboeren), die vaak ongeschoold waren. Hij ging uit van het principe dat iedereen de potentie had om leider te worden. Hij wilde dan ook van zoveel mogelijk local people leiders maken. Moses zag zichzelf als organisator en facilitator. De SNCC was voor hem een petrischaal waar mensen van allerlei sociale milieus samen kwamen en van elkaar en de organisatie konden leren hoe ze hun eigen potentie konden vinden en benutten.’

De activisten starten citizenship schools. Naast leren lezen en schrijven werd daar het proces van registreren om te stemmen uitgebreid toegelicht.

Het onderwijs gaf steeds meer zwarten zelfvertrouwen. Zo leerde Moses bijvoorbeeld de 15-jarige prostituee Endesha Mae Holland uit Greenwood typen. Ze gaat onderdeel uitmaken van de burgerrechtenbeweging en schopt het uiteindelijk tot professor.

Het vertrouwen in Moses is groot. Als op 21 juni 1964 drie activisten die een bomaanslag op een kerk onderzoeken worden vermoord, lukt het hem de rest van de vrijwilligers van de beweging te overtuigen in Mississippi te blijven.

Pas als na veel geweld in 1965 de Voting Rights Act wordt aangenomen, verbetert de situatie voor zwarten enigszins. De federale overheid verbiedt dan discriminatie bij stemmen en maakt het onmogelijk voor de staten om op eigen houtje allerlei barrières op te werpen voor kiezers die zich willen registreren. Maar van gelijkheid in de praktijk is dan nog lang geen sprake.

In diezelfde periode neemt Moses afscheid van de SNCC. ‘Hij kwam dan misschien wel over als iemand die onder druk koel bleef, maar hij was fysiek en mentaal helemaal kapot. Daarnaast radicaliseerde de SNCC. Zwarte nationalisten wilden direct actie, zij zagen weinig in de slow-organizing-methode van Moses. Ook schuwden de radicalere SNCC-leden geweld niet meer in het geval van zelfverdediging.’

Moses houdt er overigens nog steeds niet van om op een voetstuk geplaatst te worden. ‘Ik heb hem drie jaar lang regelmatig bestookt met interviewverzoeken voordat ik hem kon spreken. Ik stuurde hem brieven. Het bleek dat hij die wel had gezien. Maar hij reageerde niet. Dat was ook de test om te kijken of ik wel serieus en volhardend genoeg was.’

Uiteindelijk vond er in 2010 een interview plaats. ‘Hij was aanwezig op een meerdaags congres waar de oprichting van SNCC vijftig jaar eerder werd gevierd. De mensen daar aanbaden hem. En daar wordt hij nu juist knettergek van. Hij zou een toespraak houden en toen hij onder luid applaus op het podium stapte, werd hij zelfs boos over de aanhoudende ovatie: ‘Stop it, that’s enough now’, zei hij. Toen hield hij een praatje van drie minuten en verdeelde de zaal in groepjes om te brainstormen over onderwijswetgeving. Dat is typerend voor zijn manier van werken.’