Columns & opinie
Opinie: Plofstudenten!
Onze vermaledijde kenniseconomie heeft het bedrijfsplan van een sjofele worstenfabriek, betoogt Geerten Waling. De input is geld en vlees, de output plagiaatpublicaties en plofstudenten.
woensdag 9 oktober 2013

Van mijn gewaardeerde collega Miko Flohr mag ik niet bezadigd klagen over de universiteit. Natuurlijk is er altijd wel iets mis, zegt hij, maar kijk eens hoe goed het gaat! Publicaties zijn van een hoog niveau, de digitalisering heeft ons zoveel gebracht, etc., etc. Nu wil ik pertinent niet ontkennen dat er heel veel goed gaat in onze academische biotoop. Maar om nu alleen maar de status quo te bejubelen en niet serieus te discussiëren over essentiële zwaktes en punten van verbetering - dát vind ik nou bezadigd. Laat ik me beperken tot mijn eigen vakgebied: geschiedenis.

‘Er zullen geen grote historici meer opstaan met het huidige academische systeem.’ Dat verzuchtte hoogleraar universiteitsgeschiedenis Willem Otterspeer onlangs in een debat in Amsterdam. Hoe zou de universiteit er over twintig jaar uitzien? Otterspeer was somber. Er woekert een behoorlijke diploma-inflatie. Je zou zelfs kunnen zeggen dat het doctoraat van nu (‘Ph.D.’) het doctoraal (‘drs.’) van vroeger heeft vervangen. Een ma-diploma helpt je misschien aan een baan, maar een proefschrift betekent pas een gedegen academische vorming. Het ministerie bevestigde dit onlangs door te besluiten dat de promovendus niet meer als medewerker hoeft te worden gezien, maar nog als student.

Otterspeer legde de vinger op de zere plek. ‘Grote historici’ zijn schrijvers en vertellers die de details en specialismen ontstijgen en een ‘verhaal’ kunnen vertellen. Dat vereist een degelijke opleiding van goede leermeesters. En dat is geen sinecure in onze vermaledijde ‘kenniseconomie’: het mag niets kosten, maar wel veel opleveren. Dat is het bedrijfsplan van een sjofele worstenfabriek: de input is geld en vlees, de output is een eenheidsworst van plagiaatpublicaties en plofstudenten. Kwaliteit dreigt te worden weggekwantificeerd met rankings en diplomastatistieken.

Tot op zekere hoogte zullen we daarmee moeten leven, het heeft vast ook goede kanten. Helaas valt het in het geval van geschiedenis samen met nog twee andere processen die verstorend werken: het deconstructivisme en het specialisme. Ten eerste worden studenten opgeleid om ‘kritisch te denken’, maar leren zij niet waarvoor ze hun kritische deconstructies moeten aanwenden. Ze weten wat er allemaal niet deugt aan onze cultuur, waar de kanttekeningen geplaatst moeten worden, maar lijken niet in staat een positief verhaal te vertellen. Als de basiskennis er niet is, als het zicht ontbreekt op de geschiedtheorie en de historiografische traditie, als ‘kritisch zijn’ en ‘mythes doorprikken’ de voornaamste instructies zijn, hoe moet een student dan ooit een nieuw verhaal in de plaats stellen van hetgeen hij allemaal heeft ‘gedeconstrueerd’?

Ten tweede weerhoudt de nadruk op specialiseren in plaats van generaliseren menig historicus ervan om een groter verhaal te vertellen. De 260 studenten die vorige maand begonnen aan de opleiding geschiedenis in Leiden, kregen op het openingscollege te horen dat ze zich geen illusies moesten maken. Grote verhalen waren uit den boze. Bij al te ambitieuze paper- of scriptieplannen was het de taak van de docent om ‘op de rem te gaan staan’ en de student aan te sporen tot afbakening. Onderzoek op de vierkante millimeter, dat was wat zij zouden leren op deze studie. Voor weidse vergezichten gingen ze maar op wintersport.

Pardon? Nu zeigt sich in der Beschränkung heus wel der Meister, maar het is toch veelzeggend dat we studenten ontmoedigen om ook maar iets betekenisvols te zeggen over de wereld. Het gaat toch niet alleen maar om het verzamelen van voetnoten? De universiteit zou toch juist de plek moeten zijn waar je veilig onder begeleiding van leermeesters kunt experimenteren met grootse theorieën of vergezochte verbanden?

Mensen als Johan Huizinga, Jan Romein en Jacques Presser: ze vertelden een verhaal. Ze hadden een visie. Ze combineerden een wetenschappelijke staat van dienst met het vermogen om studenten te begeesteren en tegelijkertijd buiten de wetenschap gezag te verwerven als duiders en vertellers.

Het is niet gezegd dat dergelijke ‘grote historici’ in het geheel niet meer bestaan of zullen opstaan. Evenmin wil ik beweren dat er op de Nederlandse universiteit helemaal geen kwaliteit of brille of vooruitgang meer te vinden is, of dat iedereen er maar een potje van maakt. Zelfs niet wil ik stellen dat elke vorm van deconstructivisme of specialisme verfoeilijk is. Maar om individuele kwaliteit optimaal de ruimte te geven is er nog een lange weg te gaan. En met de geschetste ontwikkelingen - in combinatie met de zorgeloze opstelling van Miko Flohr - wordt die weg bepaald niet korter.

Geerten Waling doceert en promoveert bij geschiedenis