De affaire-Stapel heeft de gemoederen binnen en buiten de (sociale) wetenschap meer en langer bezig gehouden dan welke fraudezaak in de Nederlandse wetenschap ook. Hoe komt dat? Cruciaal was het besluit van de commissie Levelt om alle publicaties van Stapel te onderzoeken en daarover regelmatig opening van zaken te geven. Ook vertoonde de Universiteit van Tilburg niet de gebruikelijke reflex van universiteitsbestuurders om fraudezaken zoveel mogelijk achter gesloten deuren te behandelen. Bij dat laatste speelde een rol dat Stapel in een vroeg stadium bekend had gefraudeerd te hebben en ook aangaf bij welke publicaties dat het geval was.
Maar er valt nog iets op: bij fraude in de wetenschap wordt doorgaans de fraudeur met pek en veren de stad uitgejaagd, waarna de achterblijvers zich koesteren in het besef dat het vakgebied van alle smetten gezuiverd is – de zogenaamde zelfreinigende functie van de wetenschap. De commissie-Levelt trok het breder en vroeg zich echter af hoe het mogelijk was dat Stapel sinds minstens 2003 onopgemerkt zijn gang had kunnen gaan.
Bij het interviewen van de coauteurs van Stapel (zeventig in totaal) werd al snel duidelijk dat zij niet op de hoogte waren van zijn datavervalsing en –fabricage. Dat kwam deels door het charisma en de prachtige resultaten van Stapel, deels door het gebrek aan kritische aandacht bij deze coauteurs voor de gehanteerde procedures bij het onderzoek en de uitkomsten ervan. Dat dit zo ging werd ook volstrekt normaal gevonden: ‘Je controleert wat de ander opschrijft, maar je gaat niet alles overdoen wat hij achter zijn computer heeft gedaan. Dan bedrijf je wetenschap op basis van wantrouwen.’
Experimenteerfabriekjes
Er was dus sprake van een informele cultuur in delen van de sociale psychologie waar de samenwerking tussen coauteurs nogal losjes was. Ook was het net zo lang doorexperimenteren tot je een positief en daarmee publiceerbaar resultaat had behaald heel gewoon.
Stapel zelf zei daarover bij de aanvaarding van de Jos Jasparsprijs in 1999: ‘The leeway, the freedom we have in the design of our experiments is so enormous that when an experiment doesn’t give us what we are looking for, we blame the experiment, not our theory. (At least, that is the way I work). Is this problematic? No. (…) we find what we are looking for because we design our experiments in such a way that we are likely to find what we are looking for. Of course!’
Hier wordt het experiment niet zo opgezet dat een hypothese ook weerlegd kan worden, het gaat er eigenlijk vooral om de werking van een bepaald mechanisme te demonstreren (bijvoorbeeld de werking van groepsdruk en andere vormen van onbewuste beïnvloeding). Als daar mooie, positieve resultaten uitkomen, dan ligt een publicatie in een van de betere sociaalpsychologische tijdschriften in het verschiet. Het is dan aan anderen om het experiment zo precies mogelijk te herhalen en te zien of zij ook van die mooie resultaten krijgen. Dat herhalen gebeurt vrijwel nooit. Het is minder spannend dan met een eigen, nieuw resultaat komen en ook hebben tijdschriften weinig trek in het publiceren van replicatieonderzoek.
Zo ontstaat een sfeer waarin scoren met snelle experimentjes de norm is. De sociaalpsycholoog Ad van Knippenberg schreef al in de jaren negentig over het leerproces van zijn promovendi: ‘Eerst raken ze in een crisis, daarna worden ze pragmatisch. Ze zoeken aansluiting bij iets waarvan bewezen is dat het werkt. Als ze dat vinden komt het sneeuwbaleffect. Als je het goede soort experiment te pakken hebt, kan de cyclus heel kort zijn in deze tak van psychologie. De eerste dag krijg je een idee, de tweede dag programmeer je het op de computer, de derde dag ga je aan de gang met proefpersonen, de vierde dag besteed je aan rekenen en de vijfde dag schrijf je je artikel.’
De laboratoria van de sociaalpsychologen werden daarmee ‘kleine experimenteerfabriekjes waar lopendebandwerk werd verricht’, aldus de in Leiden gepromoveerde sociaalpsychologe Roos Vonk in haar oratie uit 2002.
Ontplofte confettifabriek
Dat lopendebandwerk is er niet alleen in de sociale psychologie. Regelmatig publiceren is een norm geworden, waarbij niet zozeer de inhoudelijke zinvolheid van het artikel relevant is, als wel het simpele feit dat er gepubliceerd is.
De Amerikaanse psycholoog Andrew Barclay constateerde al in 1973 dat de versnippering van kennis door de sterk groeiende hoeveelheid publicaties hand over hand toenam. ‘This mass of information has been termed the "knowledge explosion", but it is more like an explosion in a confetti factory; everything gets covered with little bits of paper, but they hardly matter in the long run; they are not even whole sheets of paper. The situation’s outcome was obvious: Everyone became interested in smaller and smaller bits of behavior’.Dit bleek in het bijzonder in de sociale psychologie het geval te zijn. Blijkens een studie van het CWTS was tussen 1991 en 2010 het aantal korte onderzoeksartikelen (minder dan tien gedrukte pagina’s) in de sociaalpsychologische tijdschriften ruwweg verdubbeld. Ook het aantal sociaalpsychologische tijdschriften was toegenomen. Het gevolg van beide trends was dat er bijna een verdubbeling was opgetreden van het aantal sociaalpsychologische artikelen, van 1700 in 1991 naar 3200 in 2010. Kennisexplosie of ontplofte confettifabriek?
Sociale psychologie als sociale wetenschap
Naomi Ellemers, hoogleraar sociale psychologie van de organisatie aan de Universiteit Leiden, hield het op het laatste. In het European Journal of Social Psychology hield ze in februari 2013 een krachtig pleidooi om de snippers uit de ontplofte sociaalpsychologische confettifabriek met elkaar te verbinden, door met name de theorievorming in het vakgebied te verbeteren.
Naast korte ‘research reports’ zouden er ook bredere, meer cumulatieve overzichtsartikelen moeten worden gepubliceerd.
De sociale psychologie moest weer een echte sociale wetenschap worden. Dat kan door samen te werken met andere disciplines, niet alleen, zoals nu de mode is, met neurowetenschappers, maar ook met sociologen, cultureel antropologen en politicologen. En waarom niet ook verbindingen leggen met de geesteswetenschappen en de rechtswetenschap?
Ten slotte zouden sociaalpsychologen er goed aan doen zich niet blind te staren op de experimentele methode. Het met andere methoden bestuderen van het werkelijke leven kan verfrissende inzichten opleveren en de levensechtheid, en daarmee de echte impact, van de sociale psychologie vergroten.
Dat laatste is niet overbodig. Het voortbestaan van een discipline hangt deels af van het krediet dat ze binnen de wetenschap krijgt. De imagoschade die de affaire-Stapel de sociale psychologie heeft opgeleverd heeft haar in dat opzicht geen goed gedaan. Die schade is echter gering vergeleken met de wijze waarop de sociale psychologie in de publieke opinie is afgebrand. Het ‘vleesonderzoek’ van Vonk, Stapel en Zeelenberg geldt sinds september 2011 als het toonbeeld van sociaalpsychologisch onderzoek. Dat is niet terecht, maar de sociale psychologie zal er een harde dobber aan hebben de beeldvorming om te buigen.
Leken menen evenveel of zelfs meer kennis van (sociaal)psychologische verschijnselen te hebben dan onderzoekers. Als sociaalpsychologen blijven hangen in het lab zal in die situatie geen verandering komen en zal het maatschappelijk krediet voor deze benarde discipline verder afnemen. De route die Ellemers aangeeft lijkt meer perspectief te bieden.
Dr. Ruud Abma is verbonden aan de faculteit sociale wetenschappen van de Universiteit Utrecht. Onlangs publiceerde hij De publicatiefabriek. Over de betekenis van de affaire-Stapel (Vantilt, Nijmegen).