Columns & opinie
Meestal gaat het goed
Alleenstaand ouderschap, armoede, en zeer lage opleiding vergroten het risico op kindermishandeling. Vroeg ingrijpen kan problemen voorkomen, zegt Lenneke Alink. ‘Bijsturen gaat vaak makkelijker als je er op tijd bij bent.’
Vincent Bongers
woensdag 22 mei 2013

‘Er zijn vele wegen die kunnen leiden tot mishandeling’, zegt de Leidse pedagoge Lenneke Alink, die ook is verbonden aan de juridische faculteit van de Vrije Universiteit als bijzonder hoogleraar in de studie van ‘voorkomen, gevolgen en aanpak van kindermishandeling’. Vrijdag spreekt zij in Amsterdam haar oratie uit.

Alink speurt naar factoren die mishandeling kunnen verklaren of voorspellen.

‘Uit onze studie naar de prevalentie van kindermishandeling in 2010 bleek dat werkloosheid, alleenstaand ouderschap en een zeer lage opleiding het risico op mishandeling vergroten. Ook blijkt uit ander onderzoek dat ouders die zelf mishandeld zijn, vaker hun eigen kinderen mishandelen.’

Het is crisistijd en de werkloosheid loopt op in Nederland. Mogelijk stijgt hierdoor het aantal gevallen van mishandeling. Maar natuurlijk betekent een risicofactor niet dat er altijd mishandeling plaatsvindt. ‘Bij de overgrote meerderheid gaat het gewoon goed.’

Maar hoe kan het dan soms toch verkeerd lopen? ‘Een van de mechanismen die daarbij een rol speelt is stress. Werkloze ouders staan bijvoorbeeld onder druk door hun sociaal-economische omstandigheden. Daardoor is het moeilijker om goed te reageren op kinderen. Uit ons onderzoek weten we ook dat het stresssysteem bij mishandelende ouders is verstoord. Het gaat dan niet alleen om fysieke mishandeling. Andere vormen van mishandeling zijn vaak net zo ernstig.’

Emotionele verwaarlozing komt bijvoorbeeld veel voor. ‘Dan gaat het over kinderen die structureel geen liefde krijgen en afgewezen worden of ouders hebben die niet reageren op de emotionele behoeften van hun kind omdat het ongewenst is. In driekwart van de mishandelingsgevallen is dat het geval, al dan niet in combinatie met andere vormen van mishandeling.’

Belangrijk is om ook te kijken hoe ouders met hun jonge kind omgaan. ‘Als dat niet goed verloopt, hoeft er natuurlijk nog geen sprake te zijn van mishandeling. Maar het kan wel een teken zijn dat er iets aan de hand is. Als een ouder bijvoorbeeld structureel niet reageert op de emotionele behoeften van het kind, kan dat het begin van een vicieuze cirkel in de opvoeding zijn.’

Als het fout dreigt te gaan, is het geven van opvoedingsondersteuning mogelijk. ‘Vroeg ingrijpen kan een hoop problemen voorkomen. Bijsturen gaat vaak makkelijker als je er op tijd bij bent. En veel ouders willen ook hulp, ze zijn echter bang voor het stempel: "Je kunt het niet."’

Alink onderzocht met haar collega’s een in Leiden ontwikkelde methode die gebruikmaakt van video-opnames om ouders beter te leren met hun kinderen om te gaan­­­­­­.

‘Het gaat om een kortdurend programma. Hulpverleners filmen de interactie tussen ouders en het kind. Samen kijken ze dan de beelden terug waarbij de hulpverlener feedback geeft aan de ouder.

‘Dan leren zij anders naar hun kind te kijken en hun gedrag bij te stellen. Ouders met problemen in de opvoeding interpreteren de signalen van hun kinderen vaak als negatief. Met behulp van de video-interventie leren ze juist het positieve gedrag van het kind zien. Deze methode is de basis voor een systeem dat in Canada wordt gebruikt bij gezinnen waar al mishandeling is gesignaleerd. Het werkt daar goed.’

Ze vindt het niet nodig dat alle ouders verplicht een ‘opvoeddiploma’ halen.

‘Het opvoeden gaat meestal goed. Ook bij de risicogroepen. Je moet dit soort cursussen laagdrempelig maken en stigmatisering voorkomen.’