Achtergrond
Een advocaat voor Fikkie
Een soezende poes het raam uitschoppen is dierenmishandeling. Maar een half miljard dieren per jaar de kling over jagen is goed voor de bio-industrie en juridisch gezien geen enkel probleem. Twee Leidse rechtenfilosofen maakten een bundel over de ruis tussen dierenliefde en -leed.
Thomas Blondeau
woensdag 15 mei 2013
Away from the Flock, 1994, Damien Hirst

Als de Canadese popster Justin Bieber op Twitter het devies: ‘God is great’ publiceert, retweeten 120.000 van zijn fans dat. Als hij iets in het gastenboek van het Anne Frank Huis schrijft, is dat wereldnieuws. Als hij zijn hamster, genaamd PAC aan een fan geeft, zorgt dat – u begint vast een tendens te ontwaren – voor ophef. Niet vanwege Biebers onbaatzuchtigheid maar omdat experts erop wezen dat zo’n beestje flink wat problemen kan ondervinden door de stress van een plotselinge verandering van omgeving.

Machteld Zee haalt het knaagdierincident aan in haar bijdrage aan het pas verschenen boek Bij de beesten af! - een verzameling essays over dierenrechten die ze samen met Bastiaan Rijpkema compileerde. Beiden promoveren bij de Leidse afdeling Encyclopedie en filosofie van het recht.

Hoe kan het dat de westerse wereld naar de zakdoek grijpt als het om het welzijn gaat van PAC en bultrug Johannes maar probleemloos het servet instopt om Bertha 38 weg te werken? Een standpunt innemen tussen deze twee morele uitersten, dat is wat de verschillende auteurs in dit boek betrachten.

Dat gebeurt aan de hand van uiteenlopende thema’s zoals ritueel slachten, het houden van huisdieren en de vrije uitloop van honden in het New Yorkse Central Park. De bijdragen zijn afkomstig van nationale en internationale experts zoals de Leidse hoogleraar Paul Cliteur, milieufilosoof Floris van den Berg, politica Marianne Thieme, de befaamde (voor sommigen zelfs beruchte) bio-ethicus Peter Singer en de Amerikaanse topauteur Jonathan Safran Foer.

Dat (op misschien wat slakken, mosselen en garnalen na) dieren pijn kunnen voelen, daar zijn de auteurs van deze bundels het wel over eens. En dat je er zoveel mogelijk aan moet doen om die pijn te vermijden, ook daar is weinig verschil van mening te bespeuren. In een doorlichting van de ideologie van de Partij voor de Dieren haalt politicoloog Meindert Fennema wel even Thierry Baudet aan (die een lans brak voor stierenvechten) maar dat is een zeldzaamheid.

Hoewel Singer en Thieme natuurlijk al eerder, elders en uitgebreider aan bod zijn gekomen, is het toch weer even met de ogen knipperen als de laatste het getal van een half miljard geslachte dieren in herinnering brengt. Zoveel dieren sterven er in Nederlandse bio-industrie op jaarbasis. Dat zijn honderd dieren per gemiddeld gezin van 3 personen.

Echt verrijkend zijn die essays die stilstaan bij de vraag hoe die dierenrechten nu vorm te geven en op te volgen. In de inleiding wordt het voorbeeld aangehaald van de dierenadvocaat, de Tierschutzanwalt, die aangesteld is door het kanton Zürich. Zwitserland mag dan volgens de samenstellers misschien wel het beste land ter wereld zijn voor dieren die in de buurt van mensen moeten leven, er moet ook nog iemand opkomen voor die woordenloze schepsels. Bijvoorbeeld voor die ene zielige lama zonder vriendje. De Zwitserse wet schrijft immers voor dat lama’s minimaal met zijn tweeën moeten worden gehouden. Een nationale dierenadvocaat kan er voor de bevolking echter nog niet vanaf.

In een artikel dat draait rond de vraag of dierenrechten dan ook in de grondwet moeten terechtkomen, stipt Rijpkema alvast een veelzeggende juridische omwenteling aan. Sinds januari dit jaar zijn dieren voor de Nederlandse wet niet langer ‘zaken’ (= ‘voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten’, aldus het Burgerlijk Wetboek). Dieren worden nu ook in hun subjectiviteit erkend. Betekent dat dat er nu ook een extra hoofdstuk toegevoegd moet worden aan de grondwet? Nee, betoogt de rechtenpromovendus, want er wordt al veel te veel opgenomen in dergelijke monolithische en moeilijk open te breken constructies. Rijpkema spreekt zelfs van een mensenrechtenexplosie. Beter is het om bestaande wetten ook open te stellen voor dieren.

Fennema kan zich vinden in het schadebeginsel (‘zoveel mogelijk schade voor zoveel mogelijk subjecten vermijden’) van dierenactivisten maar vraagt zich af hoe te handelen als dieren zich daar zelf niet aan houden. Of in zijn kenmerkende zwierige stijl: ‘Ik vrees dat de dierenactivisten zwijgend toekijken hoe Reintje de Vos mijn kippen opeet. Als ik, als vertegenwoordiger van mijn kippen, de dader terecht zou stellen, zouden de dierenactivisten mij onmiddellijk ter verantwoording roepen. Het gaat er mij niet om dierenactivisten belachelijk te maken. Ik wil alleen maar laten zien dat het opkomen voor wezens zonder stem(recht) vanuit democratisch standpunt helemaal niet eenvoudig is.’

Voor de poëtische coda van Safran Foer (over de liefde voor George, zijn bastaardteef) maakt Zee een afsluitende denkwandeling langs verschillende denkers waarom dieren geen rechten horen te hebben. Zo is het volgens de Amsterdamse neuropsycholoog Bob Bermond maar de vraag of dieren in staat zijn negatieve emoties zoals pijn te ervaren. Ze zouden immers het bewustzijn missen om die pijn als zodanig te ondergaan. Negatieve prikkels kennen ze wel, maar ze zijn niet in staat daarop te reflecteren – met uitzondering van mensapen en mogelijk dolfijnen. Ter illustratie geeft Zee het voorbeeld van de leeuwin die er geen graten in ziet te paren met het mannetje dat een paar dagen eerder nog haar jongen heeft doodgebeten.

En waarom zouden we dieren verheffen tot het morele en juridische niveau van mensen? Is het niet gewoonweg een andere soort die zelf niet in staat is om morele keuzes te maken? Een verkeersslachtoffer in coma heeft dan misschien minder verstandelijke vermogens dan een koe, toch eten we die eerste niet op. Simpelweg omdat het een mens is en in potentie dus een bewust en reflecterend wezen.

Of dieren nu wel of niet rechten verdienen, laat onverlet dat de mens, simpelweg omdat hij wel kan nadenken en keuzes maken, plichten heeft tegenover het dier. Als we een hond willen hebben – al is het maar de vraag of dat altijd in het voordeel is van Fikkie – moeten we hem ook naar de dierenarts brengen. Als we vlees willen eten, is er geen reden om het dier langer te laten lijden dan noodzakelijk is.

De evenwichtsoefeningen die de samenstellers van deze bundel uitvoeren, kan teleurstellend zijn voor de dierenvrienden van de harde lijn. Maar voor die veel grotere groep van twijfelaars, vleesminderaars, flexitariërs, poezenmensen, natuurliefhebbers en duurzaamheidsdenkers is dit boek een weloverwogen opmaat voor wat misschien wel de volgende grote emancipatiegolf is.

Door Thomas Blondeau

Bastiaan Rijpkema en Machteld Zee (red.), uitgeverij Bert Bakker, 228 pgs., €19,95