Achtergrond
Bijna alles is po
Docent Asghar Seyed-Gohrab stelde een bundel samen over de cinema in zijn geboorteland Iran. Zijn boodschap: zowel voor als na de revolutie zijn er prachtige films gemaakt. Ondanks, of misschien wel dankzij alle censuur.
Frank Provoost
woensdag 27 maart 2013

Opgepast: spoiler alert!

Een zo goed als uitgestorven dorpje in Iran telt welgeteld één koe. De eigenaar is dolbij met het dier: het is zo’n beetje het enige wat hij bezit. Meer en meer gaat hij zich met het beest identificeren. Als de koe uiteindelijk sterft, kan hij dat helemaal niet bevatten. Sterker nog: tegen die tijd praat hij met niemand meer en is hij zelfs hooi gaat eten. Hij is als het ware zelf koe geworden.

Asghar Seyed-Gohrab doet het tegen zijn zin. Maar wie de poëtische schoonheid van G?v (De koe, uit 1969) wil beschrijven, ontkomt er niet aan de plot weg te geven. Bovendien gaat het in Iraanse films om zoveel meer dan alleen het verhaal. De techniek: kijk maar naar de unieke camerastandpunten of hoe mooi de hoofdpersonen spelen. De literatuur: let eens op de talrijke verwijzingen naar Perzische verzen. Voor wie het doorheeft, is bijna alles poëzie. En niet te vergeten, de historie: G?v is namelijk het bewijs dat er ook voor de Iraanse Revolutie prachtige films zijn gemaakt.

Natuurlijk, alle aandacht en lof voor de Iraanse cinema is prachtig – regisseurs winnen volop prijzen, het Internationaal Filmfestival Rotterdam werd er begin dit jaar aan gewijd. Maar waarom gaat het altijd over de periode na de revolutie? Er is ook zoveel moois van voor die tijd.

Toegegeven: eigenlijk is Seyed-Gohrab universitair hoofddocent Perzische literatuur en islamitische mystiek. Maar toch bouwde hij de collegezaal van het Lipsius ’s avonds om tot bioscoop. Voor Studium Generale vertoonde hij om en om een film van voor en na de revolutie, met een half uurtje voorbeschouwing en een discussie achteraf. Heerlijk, hij mist het nog steeds. Tot zijn eigen verbazing kwamen er al meteen honderdvijftig geïnteresseerden op af. Het leidde tot een symposium, en dat werd weer een bundel die onlangs verscheen: Conflict and Development in Iranian film.

Daarin komen zo’n beetje alle aspecten uit een eeuw filmgeschiedenis aan bod. Natuurlijk: oorlog, martelaarschap en religie. Maar ook: seksualiteit, armoede, drugsverslaving en prostitutie, etc. En natuurlijk: censuur. Want daar denkt iedereen altijd meteen aan bij Iran. En ook dat bestond al voor de revolutie. G?v werd na de eerste verschijning meteen verboden. De shots van het desolate dorp en werkloze boeren – het gevolg van landhervormingen en beleid om dorpelingen naar de steden te lokken – bevielen de sjah namelijk niet. Uiteindelijk is de film naar Italië gesmokkeld om vervolgens op de filmfestivals van Venetië en Chicago in de prijzen te vallen. Daarna werd het alsnog een succes in Iran. Zo zou het nog vaak gaan.

Het is interessant om te zien hoe regisseurs zich in allerlei bochten wringen om de censuur te omzeilen. Het verklaart bijvoorbeeld waarom er zo vaak kinderen en vrouwen de hoofdrol krijgen. Maar door trucs te verzinnen is er juist veel mogelijk: ook commentaar geven op de positie van geestelijken.

Marmoulak (De hagedis, uit 2004) gaat over een dief die na een knokpartij in de gevangenis in het ziekenhuis belandt. Tot zijn afgrijzen moet hij daar een kamer delen met een moellah. Niet alle geestelijken zijn zo slecht als je denkt, zegt deze, zodra hij de haatvolle blik van de crimineel ziet. En inderdaad: de moellah blijkt behulpzaam. Als hij een bad neemt, laat hij opzettelijk zijn lange gewaad en tulband op bed liggen. Door die kleren aan te trekken kan de dief ontsnappen. Maar eenmaal buiten merkt hij meteen hoe ellendig het leven van een geestelijke is. Want als hij een taxi probeert aan te houden, is er geen chauffeur die voor hem wil stoppen. Dat is toch schitterend? Zijn eerste film, dat moet Hasan kachal (Hasan de kale, uit 1970) zijn geweest. Wat hij er nog van weet: het ging over een badhuis en hoe geesten - die uiteraard uit flessen kwamen – daar een van de bezoekers plaagden. Nu hij er aan terugdenkt, moet het eigenlijk een heel slechte B-film zijn geweest. Maar hij was een jaar of vijf en het was de eerste keer dat hij in een bioscoop zat. Het was dus geweldig.

Iran was toen nog totaal anders. Als zevenjarig jongetje reed hij met zijn opa in een taxi door Teheran, toen ze een gebouw passeerden met daarop een gi-gan-ti-sche afbeelding van een naakte vrouw. Haar achterkant weliswaar, maar toch. In die tijd, de jaren zeventig, kon dat gewoon. Cafés hadden nog danseressen. Naakt was geen taboe in Iran. Van die rit weet hij nog wel hoe zijn opa, een vroom man, zijn handen uitstak om de ogen van zijn kleinzoon af te dekken.

Maar toen kwam dus de revolutie. In 1979 verdreven de streng islamitische opstandelingen de sjah. Voor hen was film een corrumperende invasie van het immorele Westen. Tweederde van alle bioscopen vernielden ze, óók als er mensen aanwezig waren. In de Cinema Rex in Abadan, dat door militante religieuzen in de fik werd gestoken, zijn meer dan vierhonderd bezoekers toen levend verbrand. Gruwelijk.

Rond die tijd vluchtte zijn vader naar Nederland, moeder en broertje volgden drie jaar later. Als enige achterblijver heeft hij de groothandel in noten nog drie jaar draaiende gehouden. Maar toen hij werd opgeroepen voor het leger om te gaan vechten tegen Irak, is ook hij gevlucht. Hoe graag hij ook zou willen: hij is nooit teruggeweest. Het is te riskant, zeker met het huidige regime. En eerlijk gezegd: veel hoop op verbetering heeft hij voorlopig niet.

Na de revolutie ontstond een totaal andere cinema. Daarin is vooral de positie van de vrouw fascinerend. In het boek bespreekt hij daarom het drieluik Roozi ke zan shodam (The Day I Became a Woman, uit 2000), het debuut van de vrouwelijke regisseur Marziyeh Meshkini. Het eerste deel gaat over een meisje dat een paar uur voor haar negende verjaardag te horen krijgt dat ze voortaan niet meer met jongens mag spelen en een hoofddoek moet dragen. Gisteren konden we nog spelen, zegt haar vriendje verbouwereerd, waarom vandaag dan niet? Maar negen is voor streng religieuzen nu eenmaal de leeftijd dat een vrouw mag trouwen. Bij hem in de straat ging het precies zo. Daar ontstond opeens een stiekem-cultuur. Om met vriendinnetjes te kunnen spelen moest hij in het geheim afspreken.

In het tweede deel doet een getrouwde vrouw mee aan een fietswedstrijd. Terwijl ze over het asfalt racet, probeert haar man – die op een paard door het stof galoppeert – haar over te halen terug naar huis te komen. In het laatste deel wordt de symboliek nog mooier: daarin besluit een oude vrijster om een bruidschat te kopen. Op het strand stalt ze haar nieuwe uitzet uit, tot het langzaam in zee spoelt. De film is alles ineen: een eerbetoon aan de kracht van de vrouw, maar ook een aanklacht tegen het gebrek aan onderlinge solidariteit. Het is immers de grootmoeder van het jonge meisje die er op staat dat de traditie wordt nageleefd.

Toen hij de film voor de eerste keer zag, stonden de tranen in zijn ogen. En toch is het gek. Want als hij er met vrienden in Iran over spreekt, reageren ze altijd verbaasd. Dan zeggen ze: zo bijzonder is het toch niet? Er gebeuren hier veel ergere dingen!

En hij moet toegeven: daar hebben ze gelijk in.

Asghar Seyed-Gohrab & Kamran Talattof,

Leiden University Press. 152 pgs. € 44,95