Achtergrond
Het adembenemende begin
Voor de meesten is de scriptie het sluitstuk van de academische vorming. Voor hoogleraren was het slechts het opstapje. Wat maakt het verschil? Mare spreekt met prominente wetenschappers over hun scriptietijd.
Thomas Blondeau
woensdag 20 maart 2013
Antropoloog Peter Pels (met das) op zijn afstudeerborrel

U studeerde in 1986 af met twee scripties. Eerst in de culturele antropologie en een half jaar later in de sociologie. Weet u uw cijfers nog?

‘Goh… Antropologie was een negen. En sociologie, een achtenhalf of een negen. Beiden cum laude, in ieder geval. Ik ben in Amsterdam afgestudeerd, daar begonnen met sociologie. Dat vond ik na drie jaar zo saai dat ik besloot antropologie erbij te doen. Die studieprogramma’s kon je met elkaar laten compenseren. Zes jaar heb ik over mijn studies gedaan; drie kandidaats- en drie doctoraatsjaren.’

Was dat belangrijk voor u: cum laude?

‘Ja. Want ik wilde de wetenschap in. De scriptie antropologie vond ik het leukst; in die richting ben ik dan ook doorgegaan. Daarvoor heb ik een kleine zes maanden veldwerk in West-Ierland gedaan. De bedoeling was onderzoek te doen naar hoe de achterblijvers – er was een flinke migratie naar Engeland en de VS geweest – omgingen met landverdeling. Daar maakten ze flink wat ruzie over. Die regio stond erom bekend dat de boeren zich niets aantrokken van het juridisch gezag. Ze zaten voortdurend in rechtszaal te bakkeleien over een halve meter land. Maar zoals je wel vaker ziet bij jonge antropologen, ging ik bijzonder naïef aan de slag: geen van die boeren wilde met me praten.’

Wat heeft u dan zes maanden daar gedaan?

‘Wel, een deel van die tijd zit je natuurlijk met je handen in het haar (lacht). Maar na anderhalve week van nul op rekest te krijgen, ben ik in plaats daarvan rechtszaken gaan bijwonen en heb ik een dertigtal solicitors gesproken die met die boeren te maken hebben. Maar ik ben nooit in de buurt van mijn originele onderzoeksvraag gekomen.

‘Het materiaal waarmee ik terugkwam, kon ik niet echt gebruiken. Uiteindelijk ben ik afgestudeerd op een heel dunne scriptie over een theoretisch onderwerp, getiteld Customary Legalists, Steps to a reflexive legal anthropology. Wel binnen het thema van de juridische antropologie dus, namelijk: hoe kijk je naar rechtssystemen van andere mensen als die onder een koloniaal rechtssysteem hebben gezeten? En het was een kritiek op hoe niet-westerse rechtssystemen altijd werden vergeleken met westerse rechtssystemen. Terwijl die totaal anders zijn. Het maakt nogal uit of je een geschil oplost door middel van een vete of een ellenlange palaver, of met behulp van een verzameling geschreven regels.’

Toen die boeren niet wilden spreken, belde u toen niet paniekerig uw scriptiebegeleider op?

‘Nee, die zou toch niet weten wat ik moest doen daar. Veldwerk is een training in zelfstandigheid. Mijn begeleider, Bob Scholte, was een briljant man, maar niet zo thuis in het veldwerk. En hij wist niet zoveel af van Ierland. Ik had hem uitgekozen omdat ik hem een bijzonder wetenschapper vond. Hij was een heel genereuze man. Kon je goed met hem overweg, dan werd je meteen een huisvriend. Je mocht in zijn bibliotheek werken, wijn werd aangerukt en je kon lang met hem discussiëren over het wel en het wee van het vak. Het was ook rond die tijd dat ik erover nadacht de wetenschap in te gaan.

‘Ook met dank aan de colleges van mijn latere promotor. Toen begon ik te beseffen dat ik goed kon worden in dit vak. Ik was waardeloos in de kandidaatsjaren sociologie. Haalde ternauwernood voldoendes daarvoor. Toen ik vakken ging volgen bij antropologie gingen de cijfers meteen richting acht en daarboven.’

En toch nog afstuderen in de sociologie.

‘Door compensatie met antropologie kon ik binnen die studie ook de leukere kanten gaan opzoeken. Op een gegeven moment solliciteerde ik naar de functie van onderwijsassistent binnen antropologie en ik kwam zo voor de klas te staan. Dat kon ik combineren met een stage sociologie wat erop neer kwam dat ik een etnografisch onderzoek naar de sociologie van het academisch onderwijs kon doen.’

Een antropoloog in de collegezaal dus.

‘Precies. Dat werd niet door iedere collega in dank afgenomen want ik vroeg toestemming om bij hen in de werkgroep te zitten om te kijken hoe zij het deden. Het kernidee van mijn scriptie was dat je, zoals algemeen aanvaard is in de onderwijssociologie, een officieel en een verborgen curriculum hebt. Ik zou gaan kijken hoe die zich verhouden tot elkaar. En ik ontdekte dat met name in werkgroepen docenten heel vreemd omgingen met hun autoriteit. Aanvankelijk bewezen de docenten eerst lippendienst aan het democratisch principe van een werkgroep: "Laten we een discussie beginnen!" Waarop dan doodse stilte volgde.

‘Als dat een paar keer gebeurt, neemt de docent natuurlijk al snel het voortouw. Het democratisch principe ging dus al snel ten onder omdat er geen protocol bestond voor de kennisoverdracht in een werkgroepsituatie. Opmerkelijk was dat de studenten wel losbarstten als het over ethische zaken ging, bijvoorbeeld: mag je verzwijgen waarmee je bezig bent als je de Ku Klux Klan onderzoekt? Waarmee de docent dan weer geen raad wist. En zo kwam ik op de scriptietitel Barriers and Boundaries. De docent in de werkgroep wierp zelf barrières op zodat verhinderd werd dat de studenten iets konden leren. De werkgroep was bedoeld om onderwijs in dialoogvorm te brengen maar het werd toch weer kennisoverdracht in een monoloog.’

En dat tikte u toen allemaal uit op een…

‘Typemachine. Met carbonpapier en Tipp-Ex. Mijn proefschrift was op een zogeheten draagbare computer. Een Olivetti van tien kilo. Die had ik gekocht dankzij een lening van mijn ouders. Die ze me later kwijtscholden.

Met vlag en wimpel afgestudeerd in 1986. Een crisisjaar, net zoals nu.

‘Het was al vanaf het begin van mijn studie duidelijk dat een baan krijgen niet vanzelfsprekend was. Dat hou ik mijn studenten die willen promoveren ook nu voor. Een garantie op een academische carrière geeft het niet.

‘Maar gezien wat ik meende te kunnen, wilde ik verder in de wetenschap. Dat is waar ik goed in was – de eerste keer in mijn leven dat ik dat gevoel had. Ik heb heel erg bewust het risico genomen om dan maar een tijd werkeloos te zijn na mijn studie. Heb een tijdje gewerkt als postsorteerder. Ik was toen ook al opgenomen in het circuit van docenten, dat besef hielp wel. Minder dan een half jaar later kon ik aan slag als promovendus.’

Sommige studenten blijven maar worstelen met die scriptie. Of verdwijnen die nu met alle studieduuraanpassingen?

‘Tja… Er zitten nog steeds rampenverhalen tussen. Mede door wat ik tijdens mijn eigen studie heb gezien, ben ik hierover gaan nadenken. Hoe kun je het scriptieproces kickstarten? Je hebt als antropoloog of historicus of andere soortgelijke wetenschappers een enorme hoeveelheid materiaal tot je beschikking. En daar moet je een patroon zien in te ontdekken. Daar zijn trucjes voor. Zoals, begin met het meest verrassende of adembenemende moment in je veldwerk. Denk aan dat moment waar je op je dacht: "Nu heb ik iets te pakken!" en probeer dat in een halve bladzijde op te schrijven. Dat is meestal een goed begin van een scriptie.’

Peter Pels (1958) is hoogleraar culturele antropologie in Leiden. Hij promoveerde in 1993 op de cultuurcontacten tussen Nederlandse katholieke missionarissen en een bergvolk in Tanzania.

In 2009 ontving hij van de NWO een subsidie van 4,5 ton voor het project The Future is Elsewhere: Toward a Comparative History of the Futures of the Digital (R)evolution.

Zijn onderzoek richt zich momenteel ondermeer op de religieuze en seculiere aspecten van moderne opvattingen over materialisme, natuur en techniek.