Achtergrond
Uitgebloeide hortussen
Noodplannen en petities moeten sommige Nederlandse botanische tuinen redden. Maar de Leidse Hortus hoort internationaal bij de grote jongens. Dankzij goede samenwerkingsverbanden en 130 vrijwilligers.
Marleen van Wesel
donderdag 7 maart 2013
Een bezoeker van de Leidse hortus fotografeert een reuzenaronskelk, ook wel bekend als penisplant. De plant bloeit uiterst zelden. © Taco van der Eb

‘Kijk, de kelk is een soort val’, vertelt promovenda Rachel Schwallier (31) uit Michigan in een tropische kas van de Leidse Hortus botanicus over de nepenthes, een soort bekerplant. ‘De bloemengeur lokt insecten, die over de rand uitglijden en in een badje met een plakkerige vloeistof belanden. Wanneer het afdekblad de kelk vervolgens afsluit zijn ze helemaal de weg kwijt.’ Rond Schwalliers voeten scharrelen intussen kippen die minder gewenste beestjes verorberen. ‘Het pest control team.’

Zo’n wetenschapper is in een hortus tegenwoordig haast zeldzamer dan een zinkviooltje. De Hortus Haren, afgestoten door de Rijksuniversiteit Groningen, draait sinds 1 maart een noodplan met één betaalde hortushovenier die een groep vrijwilligers aanstuurt. De Nijmeegse hortus, ooit van de universiteit, werd in de jaren negentig al uit de verwaarlozing getrokken door de gemeente, die eind vorig jaar de subsidie voor werknemers stopte. Een ideëel bedrijf doet momenteel een reddingspoging. En voor de Amsterdamse VU-hortus loopt een petitie voor het behoud van de tuin.

De Leidse hortus houdt intussen dapper stand. De jaarlijkse lasten van ruim een miljoen euro worden voor de helft door de universiteit gefinancierd. ‘De andere vijftig procent verdienen we zelf via tickets, de vriendenstichting, de museumwinkel en de verhuur van ruimtes’, vertelt hortusdirecteur Paul Kessler. De universiteit investeert bovendien ook nog twee miljoen euro in de kassenrenovatie. Schwallier betaalt haar promotie evenwel uit eigen zak. ‘In de zomermaanden doe ik bureauwerk voor de universiteit van Michigan en steek ik de handen uit de mouwen op de boerderij van mijn familie. En ik spreek op conferenties over het onderzoek dat ik de rest van het jaar uitvoer.’

In de VS wordt botanisch onderzoek gemakkelijker gesubsidieerd, zegt ze. ‘Of dat per se een goede zaak is in deze tijden weet ik niet. En Leiden investeert toch ook wel in onderzoek. Niet in het mijne, maar toch.’ Bovendien vindt ze het mooi dat de Leidse hortus, naast een plek voor onderzoek, een museum voor publiek is. ‘Amerikaanse hortussen hebben vaak alleen die eerste functie.’

Nederland heeft bovendien véél hortussen, vindt Erik Smets, wetenschappelijk directeur van het Naturalis Biodiversity Centre, waar het Nationaal Herbarium tegenwoordig onder valt. ‘Er bestaat hier een versnipperde structuur. Veel landen, zoals België en Frankrijk, hebben één nationale tuin die verbonden is aan grote onderzoeksinstituten.’ Bij de Nederlandse Vereniging van Botanische Tuinen zijn 21 hortussen aangesloten. Als Smets toch een Nederlandse tuin zou mogen noemen die dicht tegen zo’n onderzoekstraditie aanleunt, is het die van Leiden. ‘En als ik er drie mocht noemen, zou ik Wageningen en Utrecht daaraan toevoegen.’ De Nederlandse structuur heeft ook z’n voordelen, zegt Smets. ‘Toen ik nog in Leuven doceerde, gebruikte ik plaatjes en dia’s. Plantenmateriaal moest helemaal vanuit de nationale tuin in Brussel worden geleverd. In Leiden gebruik ik wel planten uit de hortus voor mijn colleges.’

Kessler ziet de rol van hortussen al dertig jaar afnemen. ‘Zeker de laatste vijftien jaar. In de jaren zestig tot tachtig werden in heel Europa juist nog veel nieuwe grote botanische tuinen gesticht voor onderzoek en onderwijs in bijvoorbeeld farmacie en ecologie.’ Evengoed blijft Leids plantenonderzoek van belang. ‘En dat onderzoek omvat niet alleen de beschrijving van soortkenmerken, maar ook DNA-onderzoek om de verwantschap nauwkeurig in kaart te brengen.’ Dat is bijzonder nuttig, benadrukt Smets: ‘Wanneer je weet dat een plant een geneeskundige eigenschap heeft, kun je in de omgeving zoeken naar nog efficiëntere varianten. Door kennis van de stamboom kom je soms bij planten terecht die niet zo voor de hand liggen. Rozen en brandnetels zijn meer verwant dan je zou denken.’

Schwallier onderzoekt bijvoorbeeld het verband tussen de vormen die verschillende nepenthessoorten hebben, en hun dieet. ‘Bij één variant is het afdekblad van de kelk een soort plateau, waar vogels en kleine zoogdieren op komen zitten. Zij gebruiken de kelk als toiletpot. De plant leeft van hun uitwerpselen. Een andere variant lijkt zelfs vegetariër te worden. We hebben de inhoud van de kelk geanalyseerd met een soort mini-CT-scanner en die bestond voor 65 procent uit blaadjes en ander plantaardig materiaal.’

Uiteindelijk hoopt ze dat het plakkerige spul uit de kelk een middel tegen voetschimmel oplevert. ‘De bewoners van Zuidoost-Azië, waar de plant in de natuur groeit, gebruiken de vloeistof al tegen allerlei kwalen, van bedplassen tot verzachting van barenspijnen.’

Schwalliers reizen naar de herkomstgebieden van de plant leveren naast kennis ook materiaal op. ‘De laatste keer helaas alleen op sterk water, maar in oktober hopen we uit Borneo levend materiaal mee te mogen nemen om de Leidse collectie uit te breiden. Omgekeerd kunnen we originele soorten die we hier gekweekt hebben daar weer naartoe brengen.’ De hortus draagt zo ook bij aan de bescherming van zeldzame plantensoorten.

Smets zou wat dat betreft graag nog wat meer inzet willen zien. ‘Dierentuinen hebben dat een stuk beter voor elkaar. Er wordt wereldwijd samengewerkt en op televisie zie ik kweekprogramma’s voor gorilla’s. In het beste geval worden die dieren in het wild uitgezet. Juist dat is voor planten veel gemakkelijker. En we mogen ons ook wel wat meer focussen op planten die hier heel banaal klinken, zoals het zinkviooltje, maar die wereldwijd toch zeldzaam zijn.’

In 2005, toen hij met ambitieuze plannen van Leuven naar Leiden kwam, hoopte hij de hortus onder te kunnen brengen bij Naturalis. Dat kwam er vooralsnog niet van, want het college van bestuur van de universiteit wilde dat niet. ‘Teleurstellend, maar op zich een goede zaak dat de universiteit inzet toonde voor haar hortus.’

Met de nieuwe rector is hij al in gesprek om de band, die er wel degelijk is, te behouden. ‘Voor onderzoek, maar ook voor educatie en voor het museumpubliek moeten we elkaar blijven vinden. Groter kan de hortus op die mooie ligging in de binnenstad niet meer worden. Maar straks zijn er nieuwe kassen en wordt de medicinale tuin opgeknapt. De hortus is van historisch belang, Boerhaave, Clusius en Linnaeus werkten hier ooit, maar de internationale betekenis reikt in 2013 nog wel wat verder.’

Er zijn samenwerkingsverbanden met tuinen en universiteiten in onder meer Indonesië, Papoea Nieuw Guinea, Thailand, Vietnam, Singapore, China, Costa Rica, Laos, de Verenigde Staten en uiteraard Europa.

‘Met een kleine oppervlakte en een klein team, maar ruim 130 vrijwilligers, kan de hortus zich internationaal goed handhaven’, constateert Kessler. Smets: ‘Er staat bovendien behoorlijk veel in die kleine tuin van ons. Laatst was ik op een congres in Wenen. Doordat de hortus en Naturalis dus de krachten bundelen horen we daar echt wel bij de grote jongens.’