Achtergrond
Overal bereik... Nooit meer rust
Ze zitten zelfs in haar tafelkleed. ‘Dat is een panje uit Kameroen’, zegt Mirjam de Bruijn. ‘Ik heb het in 2009 gekocht op de markt.’ Ze wijst naar de felgekleurde print waarin mobiele telefoons zijn verwerkt. ‘Dat zegt wel wat over de impact van de technologie.’ De hoogleraar Afrikanistiek en culturele antropologie, verbonden aan de Universiteit Leiden en het Afrika Studie Centrum, onderzoekt de opkomst van de mobiele telefonie in Afrika en de bijbehorende economische en culturele veranderingen.
Vincent Bongers
donderdag 21 februari 2013
Reclamebord van een mobiel netwerk in Timboektoe, Mali.

Vorig jaar ontving ze daarvoor anderhalf miljoen euro van subsidiekoepel NWO. Over heel het continent zijn nu promovendi actief om de communicatierevolutie in kaart te brengen. Afgelopen donderdag en vrijdag kwamen ze in Leiden bijeen op een congres, waar behalve updates en resultaten ook een bundel werd gepresenteerd: Side@Ways, Mobile Margins and the Dynamics of Communication in Africa.

Telefoon!

‘Ah, een beller uit Tsjaad’, zegt De Bruijn als zij haar rinkelende mobieltje oppakt. ‘Ah, Ousmane, ça va?’

‘Dat is ook een gevolg’, zegt ze, zodra ze heeft neergelegd. ‘Je hebt nooit meer rust. Ik werd gisteren nog gebeld door een jongen van het veekamp waar ik gewerkt heb. Dat is in voormalig Azawad, het gebied in het noordoosten van Mali. Het kamp was aangevallen. Er is geplunderd en er zijn doden gevallen. Mensen die ik goed ken, zijn vermoord. Dat had ik vroeger nooit zo snel geweten.’

Toen De Bruijn er in de jaren negentig verbleef was er ook een opstand. ‘Maar nu heeft dat een compleet andere reikwijdte. De woordvoerder van de Mouvement National pour la Libération de l’Azawad (MNLA) woont in Parijs. De rol van de diaspora, die in Europa wonen, kan alleen maar zo groot zijn door social media en de mobiele telefoon. Door meer communicatie ontstaan andere denkbeelden over eigen cultuur. En dat heeft weer gevolgen voor de positionering tegenover andere groepen. Maar ook de rebellen kunnen zich makkelijker organiseren.’

Maar ook de uitdijende informatiestroom heeft zijn eigen dynamiek. ‘Het vergroot de zekerheid over de stand van zaken in een gebied. Maar tegelijkertijd komen er allerlei vreselijke verhalen terecht op Facebook. Je hebt het gevoel dat de hele regio in vuur en vlam staat. Dat is ook weer niet zo. Internet is een geruchtenmachine. Wat is waar en wat niet?’

Zelfs het landschap verandert. ‘Je ziet overal reclameborden van telecombedrijven en winkeltjes die telefoons of belminuten verkopen. Het probleem is vooral elektriciteit. Hoe laad je de accu op? Je kunt bijvoorbeeld een oplader koppelen aan een fiets en dan maar trappen. Sommigen sluiten de telefoon aan op radiobatterijen. Heel soms worden zonnecellen gebruikt.’

Voor jongeren in Afrika is de telefoon een statussymbool. ‘Het is net zo belangrijk als mooie kleding. Ze zetten er dingen voor opzij. Maar het is ook een basisbehoefte aan het worden: the right to communicate. De telecombedrijven bombarderen jongeren met beelden van een mooie toekomst. Terwijl een groot deel van hen geen werk heeft. In Kameroen bestaat bijvoorbeeld zestig procent van de bevolking uit jongeren en daarvan is weer veertig procent werkloos.

‘Natuurlijk zijn mensen inventief in het communiceren zonder geld uit te geven: pingen is gebruikelijk. Bedrijven spelen in op de kleine portemonnee. Je hebt acties als tussen een en vijf in de ochtend gratis bellen. Dat heeft hele komisch effecten. In het holst van de nacht hebben pastoors het dan ineens heel druk met telefoon counseling. Als ik daar ben, word ik om drie uur ’s nachts door Kameroeneze vrienden gebeld.’

De Bruijn vertelt over een dorp in midden Tsjaad. ‘Echt verder weg van de wereld kan haast niet, maar dekking is er wel. De van oorsprong Nederlandse provider Cel Tel heeft daar heel hard aan gewerkt. Een jongen volgde daar met zijn smartphone het Franse internationale nieuws. Hij leest hoe de rebellen in het Oosten van het land zich herorganiseren. Hij vertelt dit vervolgens aan de oude mannen in de dorpskroeg. Dat is informatie die deze mensen vroeger niet hadden.’

De instabiliteit van veel landen is een probleem voor de telecom. ‘Maar zodra het even kan, zetten de bedrijven masten neer, ook in oorlogsgebieden. Een bedrijf dat het eerste is, kan veel geld verdienen.’

De Bruijn doet onderzoek naar etnische groepen die verspreid van elkaar leven, vaak over landsgrenzen heen.

‘Door de technologie raken die meer verbonden. De banden worden sterker aangehaald. Gewoon door te bellen. Het vaker delen van emotionele momenten heeft enorme gevolgen.’

Een collega verdiept zich bijvoorbeeld in het leven van Kameroenezen in Zuid-Afrika. ‘De informatie-uitwisseling bij huwelijken maar ook begrafenissen verandert voor hen. Levensrituelen worden nog intenser beleefd. Als je ver weg woont, ben je er nu ook bij betrokken. Door bijvoorbeeld het uitwisselen van foto’s en video’s via de mobiel. Het is net alsof een begrafenis in een dorpje in Kameroen ook in Zuid-Afrika plaatsvindt.’

Het valt De Bruijn op dat politieke krachten in de wereld juist grenzen proberen te sluiten. ‘Het wordt op veel plekken moeilijker om van het ene land naar het ander te trekken. Dat staat in scherp contrast met de toegang tot al die technologie. Mensen worden er boos en gefrustreerd van.’

Dat zie je in persoonlijke geschiedenissen terug. ‘Ik volg al vijf jaar een migrant uit Kameroen in Nederland, Michael. Hij zit volledig vast in een procedure om een verblijfsvergunning te krijgen. Hij is al acht jaar illegaal hier, maar wil ook niet terug. Dat gevoel wordt versterkt door de vele telefoontjes met zijn moeder in Kameroen. Elke keer als hij haar belt, voelt hij zich een mislukkeling.’

Maar het mobieltje kan juist bevrijdend werken, zegt ze. ‘In 2006 leerde ik in Kameroen Habsatu kennen. Zij heeft dankzij haar telefoon een nieuwe islamitische identiteit gevonden. Ze stond op de markt in Bamenda en dat vond ze helemaal niet fijn. Het was geen plek waar ze zich als moslim moest bevinden, vond ze. Met maar met de telefoon kon ze alles anders organiseren en is de markt verleden tijd. Zij is een zakenvrouw en heeft een naaiatelier. De klanten bellen gewoon. Zij is zo vrij als een vogeltje en kan zich meer wijden aan de islam.’

De toegenomen communicatie beïnvloedt ook de culturele identiteit. ‘Een deel van de etnische groep die ik in Kameroen bestudeerde, de Fulani, trok naar de stad, net als Habsatu. Zij raakten losgekoppeld van hun gemeenschap die achterbleef op het platteland. Die ontkoppeling is er nu niet meer, de banden worden juist aangehaald. De Fulani leven in een eigen gemeenschap terwijl ze soms fysiek ver van elkaar verwijderd zijn. Je krijg een andere dynamiek. Het versterkt het gevoel van identiteit en eigenwaarde.’

Het gevaar is alleen wel dat er etnische verkokering ontstaat. ‘Dat kan ook voor conflicten zorgen.’

Het schrikbeeld is uiteraard de genocide in Rwanda, uit 1994. Daar werden in een paar maanden tussen de vijfhonderdduizend en een miljoen Tutsi’s en gematigde Hutu’s vermoord. Communicatie speelde – destijds via radiostations – een grote rol in het verscherpen van de tegenstellingen. Door sociale netwerken en mobiele telefoons neemt de verkokering toe en versnelt de communicatie. ‘Er hoeft maar een politicus te zijn die hier gebruik van maakt en er kunnen problemen ontstaan.’