Achtergrond
Denken van mannen en vrouwen
De Annie Romein-Verschoorlezing besteedt jaarlijks aandacht aan de verschillen tussen man en vrouw op de meest diverse gebieden. Dit jaar is de hoofdgast psychologiehoogleraar Eveline Crone, bekend van haar puberhersenonderzoek. Een vrouwendrieluik.
Thomas Blondeau
donderdag 21 februari 2013
De meest zicht-bare feministische beweging van dit moment, FEMEN protesteert tegen het bezoek van Poetin aan Brussel.

Eveline Crone (1975) is hoogleraar aan de Universiteit Leiden en Amsterdam. Ze zette in Leiden het Brain & Development Laboratorium op waar ze sinds 2005 het hoofd van is. Zo’n vijftien onderzoekers richten zich daar op de relatie tussen gedrag en hersenontwikkeling bij pubers en kinderen.

Maar u kent haar waarschijnlijk dankzij haar lekenboek Het puberende brein dat een bestseller werd. Het is een veilig vermoeden dat een flink aantal van die kopers ouders waren op zoek naar wetenschappelijk onderbouwd opvoedadvies. Maar Crone geeft geen richtlijnen. Vanuit haar hersenonderzoek geeft ze wel een woordje uitleg bij hoe het nu komt dat die puber ’s ochtends zo slecht uitgeslapen is. Het kernidee van het boek was dat niet alle gebieden van het puberbrein even goed ontwikkeld zijn evenals de verbindingen daartussen. Over het succes van dit boek zei ze: ‘Ik dacht dat ik zou voorzien in een bepaalde behoefte. Maar dit had ik nooit verwacht. Het is gewoon gigantisch.’ Ze moest een assistent aannemen om alle mails te beantwoorden. Verleden jaar bracht ze Het sociale brein van de puber uit.

Maar Crone is niet alleen publiekslieveling – zoals ze eerder deze week nog in De wereld leert door bewees. Ze publiceerde een zeventigtal wetenschappelijke artikelen en ontving van de European Research Counsil een subsidie van 1,5 miljoen. Dat leverde haar de nodige prijzen op waaronder de Junior Heymans Award van het Nederlands Instituut voor Psychologie (NIP), de Huibregtsen-prijs voor Wetenschap en Communicatie, en de Jubileumprijs van het Landelijk Netwerk Vrouwelijke Hoogleraren (LNVH). In 2011 ontving ze de Early Career Award van de Society for Psychophysiological Research in Boston, VS.

Interferentie met haar eigen moederschap lijkt er vooralsnog niet op te treden. Daarover zei ze: ‘Daar ben ik toch heel intuïtief in. Ik vind het een wonder wat mijn dochtertje allemaal al kan. Terwijl ik als ik mijn boeken erbij pak, weet ik dat ze gewoon op een normaal niveau zit.’

Christien Brinkgreve (1949), hoogleraar sociale wetenschappen aan de Universiteit Utrecht en schrijfster, treedt op als referent tijdens de lezing. Zij publiceerde verschillende boeken over gedrag en moraal waarvan het meest recente Het verlangen naar gezag is, een uitgebreid essay over de ambigue relatie die Nederland met gezag heeft.

In uw nieuwste boek betreurt u het verlies van autonomie van wetenschappers binnen een veranderende universiteit. Wat zijn daar de gevolgen van?

‘Ik werk al veertig jaar aan de universiteit. In mijn begintijd was de ruimte groter om je interessegebieden te volgen. Je hoefde je hoofd minder te laten hangen naar waarmee je kunt scoren. De drang om te excelleren is groter geworden. Ik moet wel zeggen dat ik me daar niet al te veel van heb aangetrokken. Daarom is na mijn vijftigste mijn aanstelling ook teruggebracht tot een dag. En dat vind ik prima. Het gevolg is wel dat er voor mijn werk buiten de universiteit meer belangstelling is dan daarbinnen.

‘Maar als ik spreek met jongere onderzoekers, merk ik wel dat zij zich soms gemangeld voelen. Ze vinden het jammer dat ze niet vaak genoeg achter hun eigen vragen aan kunnen.’

U heeft het in uw boek over het verloren gaan van de vaderlijke autoriteit. Dat leidt tot vergrote vrijheid voor vrouwen maar ook tot wezenloze mannen. Ziet u dat ook om u heen?

‘Nee, ik zou ze zeker niet wezenloos noemen. Maar ik woon en werk ook in een verlichte enclave van universiteit, intellectuelen en kunstenaars. Niet bepaald de omgeving voor hardcore gestereotypeerde mannen. Wat je in de maatschappij wel ziet, is dat mannen door de opkomst van vrouwen, een zekere vanzelfsprekendheid van plaats en positie verloren hebben. “Als mijn mannelijkheid weg is, wie ik ben dan nog?” - zulke onzekerheden ontstaan dan. Een voorstelbare angst.’

Heeft u ooit last gehad van seksisme?

‘Nee, niet echt. Ik genoot eigenlijk wel van mijn positie als enige vrouw bij de redactie van ons sociologisch tijdschrift. Maar je stuit soms wel op wat complexere zaken tijdens je carrière. Hoe kun je als vrouw op je strepen staan zonder een bitch te zijn? Dan merk je dat je je bepaalde ideeën over vrouwen en vrouwelijkheid eigen hebt gemaakt.’

Uw boek sluit af met een pleidooi om naar elkaar te luisteren daar waar het gezag niet meer vanzelfsprekend is.

‘Ja, luisteren, dat klinkt vreselijk soft maar zo bedoel ik het niet. Een leider moet eerst luisteren en dan natuurlijk besluitvaardig handelen. Maar het is van het grootste belang dat hij of zij weet wat er leeft binnen een bepaalde groep mensen. Anders kun je niet goed leidinggeven.’

U merkt in uw boek grote, ingrijpende veranderingen op die de maatschappelijke cohesie bedreigen zoals het verdwijnen van religie of de erosie van ouderlijk gezag. Toch sombert u niet.

‘Nee, ik zie in al deze veranderingen ook contrapunten ontstaan waaruit positieve ontwikkelingen kunnen voortkomen. Ik geloof er bijvoorbeeld niets van dat mensen minder vrienden hebben door Facebook. Nee, die hebben ze nu op Facebook en daarbuiten. Er is zoveel creativiteit onder jongeren, en verantwoordelijkheidsgevoel. Wel moeten mensen nu betere en scherpere keuzes leren maken door al die prikkels die op hen afkomen. Daarom moet er in opvoeding en samenleving meer aandacht komen voor het bijbrengen van zelfsturing.’

Annie Romein-Verschoor (1895 – 1978), de vrouw naar wie deze jaarlijke lezing is vernoemd, was schrijfster en historica. In 1935 promoveerde ze in Leiden bij Albert Verwey op het proefschrift Vrouwenspiegel dat inging op de Nederlandse romanschrijfster van na 1880. Het werd bekroond door de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde.

Ze debuteerde in 1928 met een kinderboek. Later schreef ze onder meer een roman over het leven van Hugo de Groot, essays over literatuur, memories over haar links engagement en inzet voor de emancipatie van vrouwen. Vlak voor de Tweede Wereldoorlog speelde ze een belangrijke rol in het Comité van Waakzaamheid tegen het fascisme. Samen met haar man Jan Romein was ze een voorvechtster van het marxisme.

De vrouwenemancipatie nam zij ter harte in haar publicaties en lezingen. De dichter en historicus J.W. Oerlemans schreef daarover: ‘Zij heeft mij eens meegenomen naar een lezing die zij hield voor de Bond van Plattelandsvrouwen in de Hoekse Waard. Ik moest dat allemaal maar eens horen en zien, vond zij. Met haar altijd zachte stem begon zij daar langzaam en indringend uit te leggen waarom een vrouw, ook een vrouw met een gezin, niet tot huis-arrest gedoemd behoeft te zijn. Het was 1964 en haar publiek was in dit opzicht niet erg gelovig. Zij noemde toen zichzelf met haar vele voordrachten en publikaties als voorbeeld. “Maar ú had geen kinderen”, riep er toen iemand. Waarop Annie heel even glimlachend zei: “ik heb er drie.” Wat zo opviel bij die voordracht was naast haar onverzettelijkheid, haar bescheidenheid.’

In 1970 ontving ze de Constantijn Huygensprijs voor haar hele oeuvre. In het laatste decennium van haar leven kwam ze voornamelijk op voor de positie van de vrouw en het lot van oude mensen. Hoewel kritisch over het feminisme van de jaren zeventig werd zij door die beweging geprezen als voorbeeld.

Annie Romein-Verschoorlezing, 

7 maart, Academiegebouw, 20 uur