Columns & opinie
Opinie: We moeten het zelf doen
De academische gemeenschap moet zelf bepalen wat een universiteit tot universiteit maakt, schrijft Jelmer Renema. ‘Onze hoop te vestigen op een andere bestuurder heeft geen enkele zin: het zijn de waarden die rot zijn, niet de persoon.’
woensdag 20 februari 2013

Er waart een zombie door Europa – de zombie van het neoliberalisme. Hoewel deze ideologie zijn failliet bewezen heeft in de crisis van 2008 is zij niet dood te krijgen. Dat het neoliberalisme overleeft, komt door mensen als onze voormalige rector Paul van de Heijden. Het zijn mensen zoals hij, in posities van macht, die vrolijk verder gaan met het doorvoeren van ideeën die in de hele westerse wereld een hoop ellende veroorzaakt hebben.

In zijn afscheidsinterview (Mare 17, 7 februari) zet hij deze ideeën uiteen. Die ideeën zijn: centralisering van de werkzaamheden van de universiteit, afschaffing van het Bildungsideaal (‘niet meer van deze tijd’), kortwieken van de medezeggenschap (‘past niet bij de werkelijkheid’) en overgang naar een ‘netwerkuniversiteit’ (wat dat ook moge betekenen) – stuk voor stuk uitvloeisels van zijn neoliberale denkbeelden.

Neoliberalisme wordt vaak gebruikt als scheldwoord voor dingen waar SP-types het niet mee eens zijn, dus laat ik naar goed universitair gebruik mijn termen definiëren. Het refereert naar de ideologie die opkwam rond de tijd van de Tweede Wereldoorlog, toen het sociaaldemocratische project langzaam praktische weerslag begon te krijgen. Dit succes gaf nieuwe energie aan een in de Europese cultuur diep zittend wantrouwen jegens de massa, en daarop inhakend nam een kleine groep denkers het op zich om een nieuwe elitepolitiek te bouwen: een aristocratische politiek voor een tijd waarin iedereen gelijk heet te zijn.

Het belangrijkste breekijzer van deze politiek is het idee dat de moderne aristocraten – zoals de rector – niets in de weg gelegd mogen worden. Alle vormen van structuur – en vooral structuren die de massa een stem geven – zijn beperkingen, die zo snel mogelijk moeten worden afgebroken. Een mooi voorbeeld van neoliberaal argumenteren zit in de opmerkingen van de rector over de Zwaartekracht-gelden. Hij impliceert dat het binnenhalen van deze beurzen de overbodigheid van medezeggenschap aantoont – alsof terugkoppeling naar de universiteitsraad de Leidse kansen op het NWO-geld zou hebben verminderd.

We zijn zo gewend geraakt aan het idee dat alfamannetjes als de rector alleen tot hun recht komen als ze niets in de weg gelegd wordt, dat de we niet eens meer zien dat er geen oorzakelijk verband is tussen medezeggenschap en succesvol zijn in de subsidiemolen. We zijn zo aan de vorm van het argument gewend geraakt dat we niet meer zien hoe leeg de inhoud is. Voor de mensen die het vergeten zijn: het was precies deze houding van ‘laat ons maar even’ die leidde tot de bankencrisis.

Kunnen we het de rector verwijten dat hij deze gevaarlijke ideeën aanhangt? Nee, dat kunnen we niet. Het neoliberalisme heeft een monopoliepositie veroverd in de gedachten van de bestuurders van Nederland. Dat is geen verrassing: het is een verschijnsel van alle tijden dat een verlopen economische theorie met bijbehorend wereldbeeld na zijn houdbaarheidsdatum nog vrolijk wordt gebezigd.

In zijn boek The General Theory of Employment, Interest and Money schrijft de grote econoom John Maynard Keynes over bestuurders: ‘The ideas of economists and political philosophers, both when they are right and when they are wrong, are more powerful than is commonly understood. Indeed the world is ruled by little else. Practical men, who believe themselves to be quite exempt from any intellectual influence, are usually the slaves of some defunct economist. Madmen in authority, who hear voices in the air, are distilling their frenzy from some academic scribbler of a few years back. I am sure that the power of vested interests is vastly exaggerated compared with the gradual encroachment of ideas.’

Keynes refereert hier aan het idee dat de beste manier om je zin te krijgen is om je ideeën in managementtaal in te kleden, en als in een infuus druppeltje voor druppeltje aan ‘praktische mannen’ zoals de rector te voeren. Dat is precies wat er na de oorlog in Amerika en Groot-Brittannië gebeurd is, en inmiddels is ook Nederland doordrenkt van deze ideeën.

Om deze reden heeft het ook geen enkele zin om onze hoop te vestigen op een andere bestuurder: het zijn de waarden die rot zijn, niet de persoon. In plaats daarvan, moeten we als universitaire gemeenschap voor onszelf besluiten wat de waarden zijn die wij belangrijk vinden.

Universiteiten – en daar heeft Van der Heijden dan weer wel gelijk in – hebben een lange traditie van zelfbestuur: we moeten zelf bepalen hoe we bestuurd willen worden. Er zijn waarden die passen bij het ethos van de wetenschap, en er zijn waarden die daar niet bij passen. We moeten zelf besluiten wat de waarden zijn die een universiteit tot een universiteit maken – en dat zijn niet de waarden van Van der Heijden.

Jelmer Renema is promovendus in de natuurkunde