Dat het Leids universiteitsbestuur onder Paul van der Heijden weinig op had met de medezeggenschap was al bekend. In Mare 17 doet de vertrekkend voorzitter er nog een schepje bovenop. Ondernemings- en universiteitsraden zijn achterhaalde 20ste-eeuwse democratiseringsorganen ‘waar toevallig wat studenten en personeelsleden zitten’. Zij zijn achterhaald door netwerkorganisaties, zo stelt hij in zijn afscheidsinterview.
Dat het niet altijd goed ging met de Leidse medezeggenschap, inderdaad mede door toedoen van het college, was ook al bekend (zie Mare 1, 2 en 3 jl.). Maar Nederland is groter dan Leiden en een slecht werkend orgaan betekent nog niet dat we beter zonder kunnen.
Toch is Van der Heijdens felheid tegen de universiteitsraad in zekere zin een compliment. Kennelijk deed de medezeggenschap het goed genoeg om het college van bestuur bij gelegenheid tot last te zijn. Hier en daar zal het hebben geholpen.
Inderdaad blijft universitaire medezeggenschap nodig om besturen op de vingers te kijken. Buiten Leiden werkt dat wél goed. Nogal wat te mooie bouwplannen, overbodige reorganisaties en andere bestuurlijke verkwanseling van mensen, wetenschap en geld zijn door die medezeggenschap bijgestuurd of ongedaan gemaakt. Bovendien maakt een goed bestuur gebruik van kennis en inzichten aangedragen door medezeggenschapsorganen.
Als in sferen van universitair bestuur moet worden gesneden dan zijn wel betere dingen te bedenken dan het afschaffen van de medezeggenschap. Nog steeds is tegen de helft van ons personeel bezig met bestuur en beheer. Minder en minder duur betaalde top- en andere managers betekent meer onderwijs en onderzoek. Andere instellingen lieten al zien dat het kan. De medezeggenschap heeft er vaak genoeg op gehamerd. Studenten en personeel deden en doen hun best om belangen van onderwijs en onderzoek voorop te stellen.
Maar dat personeel en die studenten zitten er toevallig, stelt Van der Heijden in strijd met de wet. Want zij zijn volgens de regels gekozen. Dat is geen toeval. Of alles is toeval, net als universitaire bestuurders die komen en gaan. Die bestuurders zijn in ieder geval niet democratisch gekozen. Juist daarom kan het geen kwaad dat zij door de medezeggenschap op de vingers worden gekeken en desnoods weggestuurd.
Netwerken, hoe nuttig ook, kunnen die medezeggenschap niet vervangen. Zo nieuw zijn zij helemaal niet. Netwerken floreren al sinds het begin van de academie in het wetenschappelijk onderzoeksbedrijf. Minder goed doen die netwerken het in onderwijs en nog minder in bestuur en beheer. Goede onderzoeksnetwerken worden gedreven door kwaliteit en leiden dan ook tot meer en betere wetenschap. Nogal wat andere netwerken zijn niet meer dan naar binnen gerichte bestuurlijke entre nous zonder enig kritisch toezicht van buiten.
Raden van toezicht zijn niet genoeg. Ook de medezeggenschap moet toezicht houden, al gaat dat inderdaad niet altijd goed. Slecht functionerende medezeggenschap is niet alleen een gevolg van bestuurlijk dédain, maar ook van afgenomen wettelijke en andere bevoegdheden. Een uitgeklede en niet ernstig genomen medezeggenschap dreigt in frustratie te verdwijnen.
Het bestuur moet zich weer gaan houden aan de wetten van de medezeggenschap. De medezeggenschap moet haar eigen taken waarmaken, hoe beperkt ook de middelen daartoe zijn.
Intussen komen uit de politiek geluiden om die medezeggenschap het instemmingsrecht op de begroting terug te geven. Dan wordt die medezeggenschap weer ernstig genomen en worden de schaarse middelen nog beter besteed.
Van der Heijden vindt dat instemmingsrecht maar ‘een oprisping van een Kamerlid, ideetje van de dag.’
Tja, zal dat Kamerlid (D66-lid Paul van Meenen, -red) zeggen, wij gaan er over en Van der Heijden niet. Wij wetgevers blijven, die voorzitter stapt op. Waarom zouden wij naar hem luisteren? Maar al is Paul van der Heijden (nog) geen medezeggenschapswetgever, zijn woorden zijn toch te belangrijk om zomaar te laten passeren. Laat ook dat hem tot eer strekken.
Hendrik Kaptein is rechtsfilosoof en oud-lid van de universiteitsraad.