De onafhankelijke Nederlandse universiteitsbladen komen de laatste jaren steeds vaker in het nieuws vanwege conflicten tussen de redacties en universitaire bestuurders. Laatstgenoemden zouden graag zien dat er minder kritische journalistiek wordt bedreven ten opzichte van de universiteit. Ze grijpen daarom naar maatregelen als het toepassen van censuur, het terugschroeven van de verschijningsfrequentie, het laten verdwijnen van de papieren krant. En zelfs het onderbrengen van redacties bij de communicatieafdeling. Dit tot onvrede van redacties, die van tijd tot tijd van zich laten horen met acties en opiniestukken. In 2010 stapte in Nijmegen nog een voltallige redactieraad op. Dit alles om aan te geven dat onafhankelijkheid een groot goed is voor een universiteitsblad.
Ook stemmen binnen de politiek zijn die mening toegedaan. Zo dienden Tweede Kamerleden Jasper van Dijk en Anne-Wil Lucas in 2011 een motie in die staatssecretaris Halbe Zijlstra opriep om in een overleg met de onderwijsbestuurders te benadrukken dat ‘universiteitsbladen onafhankelijk zijn en dat redactionele inmenging ongewenst is’. Deze motie werd unaniem aangenomen. Maar of universitaire bestuurders zich iets aantrekken van het signaal dat de Tweede Kamer hiermee aangaf, is een tweede.
In ieder geval roept de aanhoudende ophef rondom de bladen de vraag op hoe onafhankelijk de Nederlandse universitaire pers eigenlijk is. Want staat de autonomie van redacties echt zo onder druk, of is alle commotie overdreven? Om daar achter te komen, hebben dertien studenten Journalistiek en Nieuwe Media in het voorjaar van 2012 literatuuronderzoek verricht en diepte-interviews afgenomen met onder meer hoofdredacteuren en redacteuren van alle dertien Nederlandse universiteitsbladen. Het beeld dat uit deze momentopname naar voren komt, is weinig rooskleurig. Want ja: het wordt de redacties van de bladen inderdaad steeds moeilijker gemaakt om onafhankelijke journalistiek te bedrijven.
Van academische vrijplaats naar universitair bedrijf
Van oudsher worden universiteitsbladen door de universiteit betaald om onafhankelijke – dus ook kritische – journalistiek te bedrijven over diezelfde universiteit. Het idee hierachter ontstond in de jaren zestig, toen men inzag dat de universitaire gemeenschap – als vrijplaats voor onderzoek en kennisuitwisseling – gebaat is bij democratische besluitvorming. Naast stelsels van universiteits- en faculteitsraden, inspraakorganen en studentenvakbonden verrezen daarom ook universiteitsbladen om de macht van al deze partijen te controleren.
Maar dat was vroeger. De universiteit transformeert namelijk steeds meer van een academische vrijplaats naar een bedrijf dat omwille van universitaire marktwerking alles op alles zet om studenten binnen te halen. Om dat doel te bereiken worden er talloze communicatie- en voorlichtingsafdelingen ingezet. Die verspreiden in dagelijkse persberichten, wekelijkse nieuwsbrieven en regelmatig verschijnende alumnimagazines berichten over hoge noteringen op (internationale) ranglijsten van universiteiten, een grote aanwas van nieuwe studenten, en wetenschappers die aan de lopende band geciteerd worden. Dat imago alles is, geldt tegenwoordig ook voor universiteiten.
Het kritische tegengeluid dat universiteitsbladen laten horen, is binnen deze context minder welkom: verhalen die ook de niet zo zonnige kanten van de universitaire gemeenschap belichten – beneden de maat presterende faculteiten, ontevreden studenten, misstappen van bestuurders – dragen immers niet bij aan de reputatie van de universiteit.
Censuur en zelfcensuur
Het imago opkrikken is volgens redacties dan ook nadrukkelijk niet de bedoeling van een universiteitsblad. Zij zien zichzelf als de ‘kritische waakhond’ van de universiteit die de macht controleert, nieuws verspreidt en de discussie op gang houdt. Met als bovenliggend doel het verbinden van de universitaire gemeenschap die uit zeer verschillende doelgroepen – studenten, wetenschappers, medewerkers, bestuurders – bestaat.
Om aan deze journalistieke functies te kunnen blijven voldoen, is het belangrijk dat redacties autonoom werken. Natuurlijk mogen het college van bestuur en de communicatieafdeling kritiek hebben op de werkwijze van redacteuren – en dat hebben ze ook zeer regelmatig –, mits deze kritiek maar geen consequenties heeft voor de onafhankelijke positie van een universiteitsblad.
Helaas is dat in een aantal gevallen wel aan de orde. Bestuurders plegen bijvoorbeeld censuur als ze echt niet willen dat bepaald nieuws via het blad naar buiten komt. Zo greep het college van bestuur van de TU Delft in 2011 in toen een redactrice van Delta ontdekte dat een decaan zich schuldig maakte aan belangenverstrengeling en het niet zo nauw nam met het declareren van bonnetjes. De hoofdredacteur werd gesommeerd om hier niet over te publiceren. Mocht dat wel gebeuren, dan zouden er ‘hele nare dingen gebeuren’. Verder verdween bij het Nijmeegse Vox in hetzelfde jaar de (inmiddels weer aanwezige) externe website voor een interne website met wachtwoord, waarvan het beheer in handen lag van het hoofd Communicatie. Omdat de hoofdredacteur van Vox niet eindverantwoordelijk was voor deze site, kon ze niet schrijven over sociaal psycholoog Roos Vonk, die toentertijd in verband werd gebracht met de fraudepraktijken van Diederik Stapel. En in Tilburg bemoeilijkte een door de communicatieafdeling geregisseerde mediastilte de berichtgeving van Univers over diezelfde Stapel.
Ook komt het voor, zo vertelden de geïnterviewde redacteuren, dat ze zelfcensuur toepassen. Zij werken als journalist binnen de context van de universiteit – een organisatie waar zij zelf ook deel van uitmaken –, waardoor het voor hen af en toe lastig is om volledig trouw te blijven aan het journalistieke metier. Als de redactie de ene dag een kritisch stuk over iemand brengt, is de kans namelijk groot dat men diegene de volgende dag tegenkomt op de campus. Niet elke (hoofd)redacteur vindt het even gemakkelijk om dat maar te negeren en onbevangen over alles en iedereen te schrijven. Zo sleutelen ze op verzoek van geïnterviewden aan teksten om ‘gezeur’ te voorkomen of ‘de angel uit een conflict te halen’. Of men besluit van tevoren al om niet te publiceren over onderwerpen die kunnen leiden tot rellen binnen de universitaire gemeenschap. Zij voelen zich soms dus bezwaard om geheel onafhankelijk – zonder rekening te houden met belangen van anderen – te werken.
Ten slotte is er altijd de mogelijke dreiging dat de geldkraan wordt dichtgedraaid. Zo kan een vertrekkende redacteur niet worden opgevolgd, de verschijningsfrequentie worden teruggeschroefd (waardoor het blad minder actueel kan zijn), de papieren versie verdwijnen voor een digitaal equivalent (dat wellicht minder gelezen wordt en dus minder impact heeft), of ten slotte besloten worden om helemaal te stoppen met het blad.
Houding college van bestuur cruciaal
Redacties kunnen zich tegen dit alles wapenen door hun onafhankelijkheid te waarborgen. Essentieel hierbij zijn de redactiestatuten omdat daar expliciet in staat vastgelegd dat een universiteitsblad een onafhankelijke positie heeft. Daarnaast is het mooi meegenomen als het blad via een stichting wordt uitgegeven, aangezien dat de afstand tot het college van bestuur vergroot. Verder is het van belang dat er een redactieraad is die voor het blad opkomt als er conflicten zijn met universitaire bestuurders of de communicatieafdeling.
Maar het meest cruciaal is toch wel de houding van colleges van bestuur. Zij moeten inzien dat onafhankelijke bladen de kwaliteit van de universiteit uiteindelijk verhogen, omdat ze helpen om iedereen scherp te houden. Daarop beknotten zou kortzichtig zijn. Hopelijk gaan bestuurders daarom unaniem inzien dat de universiteit als academische vrijplaats eerder een kritische krant verdient die ook de vuile was buiten hangt, dan een zonnig blad vol goed nieuws en vrolijke gezichten.
Jaap de Jong is hoogleraar Journalistiek en Nieuwe Media en voorzitter van de redactieraad van Mare. Lars de Kruijf schreef een masterscriptie over de onafhankelijkheid van de Nederlandse universitaire pers.