Wetenschap
Bedrog in de wetenschap
De Tilburgse psycholoog Diederik Stapel verzon zijn onderzoeksdata. Uitzondering, riepen zijn collega’s onmiddellijk. Maar is dat ook zo?
donderdag 31 januari 2013

Door Bart Braun Grote verslagenheid aan de Tilburgse Faculteit Sociale Wetenschappen. Decaan prof. Diederik Stapel, populair docent en gevierd onderzoeker, lijkt onderzoeksdata te hebben verzonnen. Ook in Nijmegen is het mis: psychologe Roos Vonk put zich uit in damage control. Vonk werkte met Stapel samen aan een studie naar vleeseters. Journalisten die vraagtekens bij het onderzoek stelden, had ze eerder digitaal de deur gewezen. Oeps. Op haar website biedt ze haar nederige excuses aan. Stapel had de data aangeleverd, dus ook zij is slachtoffer.

Dat patroon zie je wel vaker als het misgaat in de wetenschap. In zijn boek Valse Vooruitgang beschrijft wetenschapsjournalist Frank van Kolfschooten diverse gevallen van plagiaat en bedrog in de Nederlandse wetenschap. Meer dan eens blijken co-auteurs van plagiatoren of fraudeurs ineens alleen maar in naam medeschrijver: alles wat misging is de schuld van die ene stouterd.

Henk Buck, de Eindhovense hoogleraar die begin jaren negentig ontslagen werd toen bleek dat zijn aidsmedicijn niet echt bestond, klaagde tegen Trouw: ‘Waarom fungeren in het rapport alleen de hoofdpersonen, en dan vooral mijn naaste collega en ikzelf? Alle verantwoordelijkheid ligt bij deze twee. Terwijl een laboratorium een gemeenschap van mensen is, met een collectieve verantwoordelijkheid.’

Wie betrapt wordt op bedrog, staat ineens helemaal alleen.

Toch is Stapel zeker niet de enige. Ondanks grondige tegenwerking van Nederlandse universiteiten wist Van Kolfschooten 96 gevallen van bedrog te vinden voor zijn boekje. Sinds het verschijnen ervan zijn er nog meer gevallen aan het licht gekomen.

Een oud-medewerker van de Universiteit van Wageningen bekende in 2007 tegen het universiteitsblad Resource dat hij de proefschriften van twee van zijn promovendi had geschreven. Een arts uit Almelo deed zijn onderzoek naar hersenbloedingen voor het gemak bij niet-bestaande patiënten. En nu is er Stapel.

Wetenschappers, zoals Vonk en haar Maastrichtse collega Marcus Huijbers, benadrukten onmiddellijk dat Stapels acties een uitzondering zijn. Is dat ook zo?

Wetenschappers doen opvallend weinig echt onderzoek naar bedrog in de wetenschap. Het corrigeren van losse casussen lukt het nog wel: de Britse immunoloog Andrew Wakefield die op basis van gemanipuleerde data verklaarde dat vaccins autisme veroorzaken, kreeg de wind van voren. Maar als fenomeen is wetenschapsfraude nauwelijks onderwerp van studie.

In 2009 verscheen er in het vakblad PLOS One een overzichtsartikel over wetenschappelijke oplichters, door Daniele Fanelli van de universiteit van Edinburgh. In totaal vond hij 21 onderzoeken. Ter vergelijking: er bestaan twee keer zoveel artikelen over de geluiden van orka’s.

Fanelli gooide de data uit de onderzoeken bij elkaar in een zogeheten meta-analyse. Heel goede gegevens heeft hij niet: wetenschappers waren zelfs bij anonieme enquêtes opmerkelijk terughoudend in hun samenwerking. Maar als de data kloppen, is bedrog zeker niet uitzonderlijk. Zo’n twee procent van de ondervraagden gaf aan wel eens data verzonnen te hebben. Eén op de vijftig!

Het verzinnen van gegevens is natuurlijk de allergrootste doodzonde die een wetenschapper kan begaan. De straf erop is verbanning: Stapel is op straat gezet. Buck nam ontslag en ging zelf thuis zitten. Natuurkundige Jan Hendrik Schön, die jarenlang de Nature en Science vulde met zijn valse onderzoek naar losse moleculen, doet nu iets in de techniek. Hwang Woo-Suk, de Koreaan die zijn stamcellen had gephotoshopt, kreeg wel de mogelijkheid om een nieuw stamcelcentrum op te zetten. Helaas voor hem was dat in Libië.

Maar hoe zit het met de kleinere zondes? Weet u nog, dat ene datapuntje dat echt niet kon kloppen, en dat uw hele grafiek verpestte? En dat u toen het liefste onder het tapijt wilde vegen? Bijna een derde van de ondervraagden heeft dat wel eens gedaan, of anders wel zijn onderzoeksmethode aangepast onder invloed van degene die het onderzoek betaalde. In een onderzoek naar jonge wetenschappers aan de universiteit van San Diego – een aanzienlijk betere universiteit dan Leiden, als we de ranglijstjes moeten geloven – gaf 81% aan bereid te zijn om data weg te laten of te verzinnen als ze dat een beurs of mooie publicatie op zou leveren.

Het lijkt er zowaar op dat wetenschappers gewone stervelingen zijn. In de moordende competitie om onderzoeksgeld en status speelt niet iedereen even netjes. De media, met hun neiging om opvallende resultaten op een podium te zetten, gaan overigens niet vrijuit. Scheidsrechters en accountants die in andere maatschappelijke takken controle uitoefenen, ontbreken in de wetenschap. Als zelfs co-auteurs niet naar elkaars data kijken, hoe moet een peer reviewer dan controleren of iemand niet zelf zijn vragenlijsten heeft ingevuld? Wie andermans experimenten overdoet, verliest kostbare tijd om zelf iets te ontdekken.

Bedrog in de wetenschap lijkt heel wat minder uitzonderlijk te zijn dan wetenschappers nu roepen. Er zijn ook nauwelijks mechanismen die het moeten voorkomen.

Pas als iemand het echt te bont maakt, zoals Schön of Wakefield, gaan de wetenschappelijke alarmbellen rinkelen. De struisvogelreflex van universiteiten en wetenschappers als het om bedrog gaat, zorgt ervoor dat die mechanismen er ook niet gaan komen. Het is wachten op de volgende Stapel.

Meer lezen?

Frank van Kolfschooten, Valse Vooruitgang – Bedrog in de Nederlandse wetenschap

Uitgeverij L.J. Veen, 1993

Daniele Fanelli, How Many Scientists Fabricate and Falsify Research Data? A Systematic Review

and Meta-Analysis of Survey Data PLOS One,

Sjoemelen loont

Als je een erwtenplant met paarse bloemen kruist met een witbloemige erwtenplant, krijg je geen erwtenplanten met roze bloemen, maar nog steeds paarse en witte erwtenplanten. Gemiddeld gesproken krijg je ongeveer drie keer zoveel paarse als witte bloemen. Die verhouding van drie op één werd voor het eerst beschreven door de monnik Gregor Mendel, die ook meteen een verklaring gaf.

Jaren later ging een statisticus over Mendels data heen. Die verhouding van drie staat tot één had Mendel wel erg mooi gevonden, bleek. Zo mooi, dat de kans dat zijn erwtjes dat echt hadden gedaan, te verwaarlozen was. Mendel moet zijn data gemasseerd hebben. Maar zijn theorie klopte wel, en hij is wel in alle schoolboeken over biologie terecht gekomen.

Natuurkundige Robert Millikan wilde meten hoe sterk precies de lading van het electron was. Hij begon met een verrekt goed idee van wat die lading zou moeten zijn, en ging daarna meten. Alle metingen die niet dicht genoeg in de buurt kwamen, gooide hij weer weg, blijkt uit zijn labjournaals. Uiteindelijk wist hij zo tot op een half procent nauwkeurig de lading te bepalen. Millikan kreeg in 1923 de Nobelprijs voor zijn ontdekking.

Tientallen liters olifantenpis

Hanni Erxleben was lid van de nazi-partij en een fantaste. De Utrechtse scheikundige was verantwoordelijk voor de grootste fraude in de Nederlandse wetenschap.

In de jaren voor de Tweede Wereldoorlog was duidelijk geworden dat planten groeihormonen moesten hebben, maar welke stoffen dat precies waren en hoe ze er chemisch uitzagen, was onduidelijk. Utrechtse chemici wilden dat uitzoeken. Het winnen van de stoffen uit planten wilde niet lukken, dus probeerden ze het op een andere manier: wellicht zaten de stoffen, zogeheten auxines, ook in menselijke urine.

Erxleben vond die hormonen ook. Ook maakten zij en haar hoogleraar Fritz Kögel bekend dat kankercellen veel rechtsdraaiend glutaminezuur bevatten, terwijl gezonde cellen alleen linksdraaiende aminozuren gebruiken.

Na de oorlog keerde Erxleben niet terug naar Utrecht. En zonder haar hulp lukte het Kögels lab maar niet om die auxines of rechtsdraaiende glutaminezuren te vinden. Promovendi verspilden jaren van hun leven, tientallen liters urine – waaronder die van een olifant – werden naar Utrecht gesleept voor analyse, en het was allemaal voor niks. Erxleben bleek de boel belazerd te hebben, door stelselmatig vervuilingen toe te voegen aan de monsters van haar mede-experimentatoren. Kögel hield haar jaren na haar vertrek nog steeds de hand boven het hoofd.

Toen wetenschapsjournalist Frank van Kolfschooten jaren later bij de Utrechtse scheikundefaculteit aanklopte voor zijn boek over misstanden in de wetenschap, lieten de chemici weten dat ‘deze problematiek niet van toepassing is binnen onze faculteit.’

De geplagieerde kalfskop

De Deense wetenschapper Niels Stensen (Steno), die in Leiden promoveerde bij Sylvius, kreeg ruzie met een Amsterdamse hoogleraar. Steno had, toen hij bij deze professor Blasius logeerde, een klein buisje ontdekt in een schapenkop. Blasius had die ontdekking meteen ingebouwd in zijn anatomie-onderwijs, met één kleine aanpassing: hij vertelde dat hijzelf dat buisje had ontdekt. In een boekje herhaalde Blasius de bewering: hij zou de buis in een kalfskop hebben aangetroffen.

Daar zou hij misschien mee weg zijn gekomen als hij daadwerkelijk een keer een kalfskop ter hand had genomen. In plaats daarvan werd hij wetenschappelijk dubbel voor paal gezet. Toen Steno de aanpak uit Blasius’ boekje volgde, bleek er niets van diens beschrijving te kloppen. Wel kon Steno de eerste beschrijving van het lymf-vatenstelsel geven, toen hij toch met die kalfskop bezig was. Het ductus Stenonianus draagt nog steeds zijn naam.

Plagiaat komt nog steeds voor. In 1996 ontsloeg de Rijksuniversiteit Leiden psycholoog René Diekstra, omdat die plagiaat had gepleegd. Vaak echter blijft ideeëndiefstal onbestraft. Een promovendus van de Leidse statisticus Richard Gill stuurde een artikel in naar een vakblad, maar kreeg een negatief rapport terug van de anonieme peer reviewer.

‘Op basis van de kritiek kregen we een goed idee van wie reviewer was’, vertelt Gill. ‘En een jaar later heeft die persoon een artikel gepubliceerd met onze methode erin. Nu zou het kunnen dat hij dat zelf verzonnen heeft: ik heb geen bewijs. Het is heel vervelend, maar dat soort dingen gebeuren, en je kunt er weinig aan doen.’