Achtergrond
Meer studenten, weinig financi
Het marktaandeel van de universiteit groeit, maar investeringen blijven uit. ‘Je zou het niet zeggen, maar de meeste politici hebben gestudeerd.’
Vincent Bongers
woensdag 5 september 2012
© Taco van der Eb

Bij de opening van het academisch jaar maandag in de Pieterskerk kon rector magnificus Paul van der Heijden mooie cijfers overleggen. Maar uiteindelijk ging het toch weer over geld. De universiteit groeit fors. De door het college van bestuur lang gekoesterde wens van een marktaandeel van 10 procent komt zowaar in zicht. Van der Heijden toonde de meest recente vooraanmeldingscijfers en die zijn gunstig. In 2009 schreven 3900 bachelors zich in. In 2012 zijn dat er 4900. Het marktaandeel steeg van 7,5 naar 9 procent. Tot zover het goede nieuws. De rijksbijdrage per student zakte sinds 2002 met 16 procent. ‘We moeten bedroefd zijn dat opeenvolgende kabinetten de laatste tien jaar geen boter bij de vis hebben geleverd’, aldus de rector. ‘Ook wetenschappelijk onderzoek heeft zich helaas niet op veel financiële liefde van de overheid mogen verheugen.’Minister van Economie en Innovatie en Leids alumnus, Maxime Verhagen deed zijn best om toch te laten zien dat de overheid wel fors investeert in onderzoek. Hij ging in op nieuwe samenwerkingsvormen tussen overheid, bedrijfsleven en wetenschap om zo de kenniseconomie te stimuleren. Volgens de minister investeren het bedrijfsleven, overheid en de universiteiten jaarlijks binnen het door hem geïntroduceerde topsectorenbeleid 2,5 miljard euro. Het onderzoek vindt plaats in topconsortia. ‘Als bedrijven geld in het onderzoek van een consortium steken, dan doet de overheid daar vanaf 1 oktober nog eens 25 procent bovenop. Die toeslag is 40 procent over de eerste 20.000 euro.’ Het kabinet trekt 90 miljoen uit voor de maatregel.Dat is niet genoeg om de kenniseconomie van Nederland in de vaart der volkeren op te stuwen, zo bleek uit de toespraak van Paul Schnabel, universiteitshoogleraar in Utrecht en directeur van het Sociaal Cultureel Plan Bureau, een van de belangrijkste adviesorganen van het kabinet. Hij ging in op de Nederlandse ambitie om tot de top vijf van de kenniseconomieën in de wereld te gaan behoren. Schnabel nam vooral Den Haag op de korrel. ‘Je zou het niet zeggen, maar de meeste politici hebben gestudeerd. Toch is de relatie tussen wetenschap en politiek altijd wat moeizaam en gespannen.’ Hij kon zich ook niet aan de indruk onttrekken dat politici niet altijd weten waarover zij praten. ‘Neem nu die top vijf’, zei Schnabel. Veel politici is het niet eens duidelijk wat onze concurrenten zijn voor deze koppositie. ‘China staat bijvoorbeeld niet in de top tien, maar wordt vaak genoemd in debatten tussen lijsttrekkers en bijna-lijsttrekkers en bijna-bijna-lijsttrekkers.’Wie staan er wel in de top 5? Verrassend veel kleine landen zoals Zweden, Zwitserland (de nummer een) en Singapore. Nederland volgt verdienstelijk op plaats zeven. Het gaat dus best goed. Alleen: om deze positie te behouden en zelfs te verbeteren, is er veel geld nodig, aldus Schnabel. Duitsland investeert bijvoorbeeld veel meer in innovatie dan Nederland, dat geldt voor zowel overheid en het bedrijfsleven. ‘Duitsers zetten een lijn in en houden daar dan ook aan vast. In Nederland verandert het beleid steeds. Dan maak je kapot wat je net hebt opgebouwd.’Om gelijke tred te houden moeten de uitgaven in Nederland aan research and development op termijn verdubbelen naar twintig miljard. Als dat niet gebeurt, ‘is het vrijwel uitgesloten dat we in de top vijf terechtkomen. Ik vrees zelfs dat we dan onze mooie plaats zeven kwijtraken.’ Nog geen anderhalve dag na de speech van Schnabel verscheen er een nieuwe ranglijst van het World Economic Forum, de organisatie waar Schnabel zijn betoog op baseerde. En de vlag kan uit. Nederland steeg van plaats zeven naar vijf. Een verbazingwekkende ontwikkeling vindt ook Schnabel. Hij zegt verrast te zijn door de cijfers. ‘Het is natuurlijk een fantastisch resultaat, maar geen vrijbrief om weinig geld te investeren in onderzoek en onderwijs.‘Deze vijfde plaats is mijn inziens dan ook niet helemaal terecht. We investeren steeds minder in onderzoek, onze arbeidsmarkt is niet flexibel en we zijn te bureaucratisch.’