Wetenschap
Leven na de dood
Wetenschapshistorica Marieke Hendriksen doet onderzoek naar anatomische preparaten uit de achttiende eeuw. Grootheden als Albinus zetten niet simpelweg lichaamsdelen op sterk water: ‘Hij wilde van alles laten zien.’
Bart Braun
woensdag 13 juni 2012

Wie van Naturalis naar Leiden Centraal loopt, komt langs nog een museum. Het is het spannendste museum van Leiden, om een doodeenvoudige reden: je mag er niet zomaar in. Wie geneeskunde studeert of doceert kan het Anatomisch Museum van het Leids Universitair Medisch Centrum binnenkomen, maar gewone stervelingen moeten wachten op bijzondere gelegenheden als de wetenschapsdag of het museumweekend. Gelukkig voor de liefhebber zijn er in Museum Boerhaave ook nog wat menselijke resten te zien.

Die relatieve beslotenheid is ontstaan in de negentiende eeuw, vertelt promovenda Marieke Hendriksen. 'In de achttiende eeuw lagen anatomische preparaten nog redelijk in het publieke domein.' De wetenschapshistorica is binnen het NWO project 'Cultures of Collecting. The Leiden Anatomical Collections in Context' aan het promoveren op de preparaten van de anatomen uit die tijd.

Van die is Bernard Siegfried Albinus de bekendste: het LUMC ligt aan de naar hem vernoemde straat. Hendriksen: 'In de preparaten van hem en zijn tijdsgenoten zie je terug hoe de ideeën over schoonheid en perfectie veranderden. Als je, zoals deze anatomen, gelooft in een perfecte God die de best mogelijke wereld heeft geschapen, zoek je overal bevestiging daarvan. Organen die perfect geschikt zijn voor hun doel, bijvoorbeeld. Zelfs in de "monsters" uit die tijd zie je dat terug: anatoom Wouter van Doeverik ontleedde een Siamese lammen-tweeling. Die was zo perfect symmetrisch, dat kon geen toeval zijn, volgens hem.'

Albinus wilde altijd de perfecte anatomie laten zien. Over een menselijk oor, opgehangen aan een paardenhaar, zegt ze: 'Hij was altijd bezig met het maken van ideale preparaten. Ook omdat hij daarmee zijn eigen vaardigheid het beste kon tonen: hij wilde een verfijnde, elegante anatoom zijn. Dat ging zo ver dat hij zelf een preparaat ophing aan een takje van een plant die Senecio elegans heette. Maar dit oor heeft een klein littekentje van een pok. Pokken waren een enorm probleem: er stierven veel mensen aan en veel anderen werden blind en hielden er enorme littekens aan over. De leerlingen van Albinus wierpen zich daarop, en debatteerden over hoe ze het beste de pokken konden bestrijden.

'Die ziekte was toen zo wijdverspreid dat het blijkbaar niet lukte om een oor te vinden zonder littekens. De ziekte is in 1979 uitgeroeid, en dat dat vroeger zo'n probleem was, is iets dat wij eigenlijk niet meer weten.' Hendriksen dook voor haar onderzoek de musea in, maar ook diverse bibliotheken. 'Oude catalogi, de dagboeken van de anatomen, de college-aantekeningen van hun studenten, de anatomische handboeken uit die tijd.' Uit die bronnen ontstond het beeld dat het maken van preparaten een vaardigheid was waarmee de achttiende-eeuwse anatoom zich kon onderscheiden. Het was moeilijk, vies werk, en als het je lukte uiteindelijk een mooi, duidelijk preparaat te maken, was dat een prestatie van formaat. Zo schreef Albinus in het voorwoord van zijn anatomische atlas hoe moeilijk was om het skelet dat hij wilde afbeelden goed te houden: "...het skelet mocht niet uitdrogen of gaan rotten. Als het teveel droogde, maakte ik het vochtig met water, als rotting ontstond besprenkelde ik het met azijn; 's nachts wikkelde ik het in papier en lappen gedrenkt in azijn."

Om de uitdagingen van de anatomen beter te begrijpen,ging Hendriksen ook zelf aan de slag: hoe maak je nou een preparaat? Bij de islamitische slager kocht zij samen met haar medepromovenda Hieke Huistra een schapenhart. 'Een medewerker van Museum Boerhaave hielp ons met het opkoken van de was, uit beendermeel en terpentine. Het stonk waanzinnig. Vervolgens probeerden we volgens de aanwijzingen uit oude handboeken die was in het hart te spuiten. Zo verschrikkelijk moeilijk! Het moet warm blijven, anders stolt de was. Als we te veel druk zetten, gulpte de was er aan de bovenkant uit, maar toen we het preparaat open sneden, bleken alleen de grote kamers met was gevuld, en niet de vaten eromheen. Het is echt iets wat je alleen kan leren door veel te oefenen, zoals die anatomen zelf al aangaven.' Voor het huidige medische onderwijs hebben de meeste achttiende-eeuwse lichaamsdelen op sterk water weinig nut meer. Daar staat tegenover dat ze wel een duidelijke cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen: ze geven ons inzicht in het denken van wetenschappers van meer dan tweehonderd jaar terug.

Hendriksen zou dan ook graag zien dat een groter gedeelte van de historische anatomische preparaten in de Nederlandse musea en ziekenhuizen toegankelijker werd voor het publiek. 'Het is belangrijk erfgoed, en daarom is het het waard om ontsloten te worden. Je ziet ook dat dat prima kan: de preparaten die bij Boerhaave staan zijn bijvoorbeeld op een respectvolle manier opgesteld, met voldoende achtergrondinformatie. Juist omdat de preparaten menselijk zijn, zijn ze heel aansprekend, maar ook controversieel. Dat is ook het succes van de moderne equivalenten, zoals de tentoonstellingen van Bodyworks. Je ziet jezelf als mens daarin terug.'

Zou het niet genoeg zijn om gewoon de foto's online te gooien? 'Als je het digitaal toegankelijk maakt, is dat toch maar een deel van de ervaring. De Guernica staat ook op internet, maar dat betekent niet dat het origineel wel weg kan. Zo'n foto kan nooit de ervaring evenaren die je hebt als je ervoor staat.'