Achtergrond
Toen kwam de oorlog. En de zee riep: ga naar Engeland!
Na een moeizame vlucht naar Engeland, waarbij hij onder meer te voet de Pyreneeën overstak, werd Pierre Louis d'Aulnis de Bourouill opgeleid tot spion. 'Na de oorlog waren sommige clubgenoten al burgemeester en advocaat. En ik was nog helemaal niks.'
Constanteyn Roelofs
woensdag 25 april 2012
© Door Taco van der Eb

'Voor de oorlog leefden we in zalige nonchalance.' Pierre Louis d'Aulnis de Bourouill (Delft, 1918) kwam aan in 1938, terwijl de donkere wolken zich boven Europa samenpakten. Al was daar in Leiden weinig van te merken. 'Over politiek hadden we het nooit, slechts af en toe over de Duitsers. Het leven draaide om de sociëteit. We waren er elke dag. Je kon er dagelijks eten voor 75 cent, maar ook grote diners laten aanrukken – de wijnkelder was voortreffelijk. Verder was er in Leiden niets. Je ging naar Den Haag om de was te doen bij je ouders, en naar Noordwijk voor het strand en de meisjes.'

Het studentenleven kende ook veel luxe. 'We hadden destijds oppassers. Die kwamen je 's ochtends wekken met een kopje thee. Ze poetsten je schoenen en deden boodschappen. Met vijf man en een hospita deelde ik een huis op de Breestraat. De hospita zorgde voor het huishouden en de goede zeden. Ik herinner me haar opwinding nog goed toen ze op een dag een paar damesschoenen in de gang vond.

'Op de universiteit was de verhouding met de docenten gemoedelijk. Professor De Blecourt ging met ons fuifroeien, en daarna mee eten en drinken op sociëteit. Als hij naar huis moest zetten we hem met zijn wandelstok in de rails van de Blauwe Tram, die indertijd nog door de Breestraat reed. Zo kwam hij vanzelf weer bij zijn huis in Oegstgeest.

'Omdat ik als reservist al in 1939 was gemobiliseerd, zag ik de bui wel hangen. Maar voor velen kwam de realiteit van de oorlog als een verrassing. Op sociëteit was het voor de oorlog niet duidelijk wie later de verzetshelden zouden worden. De hiërarchie in de zaal was duidelijk. De eerstejaars zaten tussen de pilaren, de alleroudsten bij de haard. Daartussenin had iedereen zijn eigen plaats. Alleen op uitnodiging kon je ergens anders zitten.' Tijdens de oorlog, bij de training in Londen of ondergronds in Holland, viel dat onderscheid weg. 'Een Leienaar vraagt een Leienaar – zo werkt dat. In totaal heb ik met zo'n twintig mensen uit Leiden in het verzet samengewerkt.'

Het boegbeeld van de oorlog blijft voor veel Nederlanders Erik Hazelhoff Roelfzema, de Soldaat van Oranje. 'We zagen hem nooit op het corps, hij was altijd op avontuur. Finland, de Verenigde Staten – met Leiden had hij niet zoveel op.' Pas later, in Londen, werden de twee zeer nauw bevriend.

'Een enkeling – het waren er zeer weinig – viel voor de verlokkingen van de idealen en de discipline van de Duitsers. Het meest opvallend waren de gebroeders Krantz, van wie er een in Leiden studeerde en een in Berlijn. Allebei vochten ze aan het Oostfront, waar een van hen is gesneuveld. Daar kun je van alles van vinden, maar ze streden openlijk: het was geen verraad. Het waren voor de oorlog beste kerels, graag gezien op sociëteit. Met de apolitieke nonchalance had dat weinig te maken, op het moment dat je je bewondering voor de Duitsers uitsprak viel iedereen over je heen.

'De Duitsers hadden vanaf het begin al spionnen in Leiden rondlopen. Zo was er bijvoorbeeld een Joodse kleermaker die door de Duitsers als lokaas werd gebruikt. Hij beloofde mensen naar Engeland te brengen – daar zijn velen ingetrapt.'

Bij de Duitse inval verdedigde d'Aulnis het luchtruim van Den Haag als commandant van een afweerpost bij Wassenaar. Tijdens een verkenningstocht stond hij, slechts gewapend met een klewang, oog in oog met een troep vijandelijke parachutisten; door snel weg te duiken ontweek hij hun kogels.

De tocht naar Engeland was lang en moeizaam. De directe route via de Noordzee was afgesloten, dus trachtte hij via Gibraltar Engeland te bereiken, waarna hij te voet de Pyreneeën overstak. Met medevluchter Cees Drooglever Fortuyn bereikte hij maanden later Londen. Hij werd opgeleid tot spion en in 1943 weer in Nederland gedropt. Gemakkelijk ging dit niet: tijdens de training brak d'Aulnis een been en de eerste vlucht eindigde toen het vliegtuig tegen een dijk vloog. Eenmaal goed en wel geland speelde d'Aulnis een sleutelrol in het verzet. In de verzetsgroep Kees, rond Leidenaar Kees Dutilh zorgde hij voor de communicatie met Engeland. Hij was 23 maanden actief, het langst van alle spionnen. 'Achteraf bleek dat de Duitsers me nooit op het spoor zijn gekomen. Ik heb veel geluk gehad.'

D'Aulnis gaf in 1943 de order voor het controversiële bombardement op Huize Kleykamp, waar kopieën van alle Nederlandse persoonsbewijzen bewaard. Het huis werd gebombardeerd op klaarlichte dag, omdat alleen dan de brandbestendige archiefkasten open stonden. Toen de rook optrok bleek slechts een kwart van de documenten vernietigd. Zestig mensen vonden de dood, maar de actie was een succes: de verzetstrijders konden nu met vervalste persoonsbewijzen rondlopen. Voor zijn daden ontving d'Aulnis in 1950 de Militaire Willemsorde, de hoogste militaire onderscheiding.

'Toen ik terugkwam was ik al getrouwd en had ik twee kindertjes. We woonden op een woonboot in de Rijn. De sociëteit was weer open, maar van mijn club was niet veel meer over: veel mensen hadden in de eerste paar jaar van de oorlog nog hard doorgestudeerd. Hoewel de universiteit gesloten was kon je met zelfstudie, repetitoren en tentamens maken in Amsterdam toch afstuderen. Na de oorlog waren sommige van mijn clubgenoten al burgemeester en advocaat, terwijl ik nog helemaal niks was. Door het sociëteitsleven en de mobilisatie had ik maar een tentamen gemaakt, Romeins recht of zoiets. Elke dag reed ik dan op een motorfietsje naar Leiden: overdag studeerde ik op zolder van de sociëteit en 's avonds was ik weer in de zaal te vinden.

'Mijn laatste clubgenoot overleed zes jaar geleden. Uit mijn eigen Leidse tijd is iedereen dood.' Op reünies en activiteiten met de gezelschappen en zijn huis op de Breestraat was d'Aulnis jarenlang van de partij. 'Tegenwoordig moet er veel harder gestudeerd worden. Bovendien hebben de meesten nu niet het zakgeld dat wij vroeger hadden. Qua geest is het allemaal zoveel eenvoudiger geworden. Niet alleen bij het corps, maar in Nederland in het algemeen. Grote diners met goede wijnen zijn zeldzaam en niemand komt meer op het idee om in de zaal kaviaar te bestellen. En dan de kleding: die is over het algemeen zo verschrikkelijk. De meeste jongens komen tegenwoordig overal in T-shirt. En altijd weer die spijkerbroek! Wij konden best rommelen, maar we liepen er verdomd goed bij.'

Hans Hoets studeerde rechten in Leiden toen de oorlog uitbrak. Vermomd als zeeman wist hij vanuit Rotterdam Zweden te bereiken.  In het ruim van een bommenwerper vloog hij vervolgens naar Engeland. ‘De lessen van de toneelclub kwamen goed van pas.’

'Op de dag dat de Duitsers Parijs innamen werd er een grote parade gehouden door het centrum van Den Haag. Aan het eind liepen Nederlandse verraders van de NSB, trots in ganzenpas. Op dat moment schoot ik vol, en reed met mijn fiets dwars door de stoet.'

Het bleek de eerste van vele verzetsdaden te zijn van Pieter Hans Hoets (Den Haag, 1921), toen nog scholier aan het Nederlands Lyceum te Den Haag. Na zijn eindexamen volgde de voor die tijd logische stap: rechten studeren in Leiden. 'Toen kwam de oorlog, en de zee riep: ik moest naar Engeland!'

De eerste poging strandde in Scheveningen. 'Met een paar maten probeerden we de haven per zeiljacht te verlaten, maar er stonden wachtposten op het havenhoofd.' In de volgende jaren spioneerde Hoets in opdracht van 'Broer' Moonen, ritmeester van de cavalerie en een van de eerste leiders van het verzet. In 1942 werd Moonen opgepakt en de universiteit gesloten. 'Ik dook onder in Oegstgeest en bereidde me met zelfstudie voor op de tentamens, die je in Amsterdam nog wel kon doen.'

Na een jaar onderduiken kwam in 1943 de grote vlucht, per boot. 'In de haven van Rotterdam zijn we een bruine kroeg binnengestapt. Mijn medevluchter, altijd de brutale, stapte meteen op een paar dames van lichte zeden af. Die hadden wel wat connecties: een van de meisjes, Marianne, heeft ons geholpen met onderdak en een schip'. Via het scheepvaartministerie en de vader van een vriend uit Leiden, reder in Rotterdam, werd een monsterboekje geregeld. Tot slot was er nog een onderzoek van de Gestapo. 'Gelukkig bestond dat uit de vraag: waarom wil je varen? In mijn beste imitatie van een Rotterdamse zeebonk zei ik: "Op zee is het goed eten en drinken, baas!"'

Zo begon een reis naar Zweden. 'Aan boord moest ik vooral niet laten merken dat ik geen zeeman was, overal zaten dubbelspionnen. Ik praatte in een plat Haags accent over voetbal. Hierbij kwamen de lessen op de toneelclub van het Nederlands Lyceum goed van pas. In Zweden werd ik aangesteld als medewerker van de geheime dienst, en moest ik Nederlandse vluchtelingen bij aankomst doorlichten. Snel leerde ik dubbelagenten en leugenaars van oprechte Engelandvaarders onderscheiden. Zo vroeg ik soms enthousiast door over allerlei typen Duitse wapens en legereenheden: als iemand daar te gretig te veel details over vertelde, kon je er donder op zeggen dat het een gedeserteerde Oostfrontsoldaat was.'

Eenmaal stond Hoets oog in oog met de vijand. 'Er arriveerde een man die zich uitgaf als baron Pieter van Lynden. Omdat hij van adel was, hoefde hij niet in quarantaine en mocht hij bij de gezantsschapssecretaris slapen. Mijn chef, jonkheer Gevers Deynoot, kwam de dag erna buiten adem bij mij op kantoor, zwaaiend met zijn adelsboekje – deze baron bleek helemaal niet te bestaan! De nepbaron bezwoer ons dat hij onder een schuilnaam reisde, omdat er een verrader in Zweden zou zitten. De volgende dag stapte hij weer op de boot, zogenaamd voor een missie in bezet gebied. Later bleek het Anton van der Waals te zijn geweest, de grootste verrader die 83 verzetsmensen de dood had ingejaagd.

'In 1944 werd ik door Koningen Wilhelmina ontvangen in The Netherlands House in Londen. Eindelijk had ik Engeland bereikt, in het bommenruim van een Liberator. Ik werd benoemd tot hoofd van de Politieke Inlichtingen- en Veiligheidsdienst van het ministerie van Koloniën. Ik wilde graag naar Indië, het land waar mijn ouders het grootste deel van hun leven hebben gewoond. Op het laatste moment was er besloten dat ik naar Nederland werd overgeplaatst. De vijftig agenten die uiteindelijk op Java zijn afgezet, zijn allemaal omgekomen.'

Maar ook de bootreis naar Nederland was niet zonder gevaar. 'De hele zee lag vol mijnen, die dropten de Engelsen 's nachts uit bommenwerpers. Bovendien waren er overal Duitse controles.'

Na de oorlog bouwde Hoets een bestaan op in de Verenigde Staten. Ook hier was het avontuur nooit ver weg. 'Voor de oorlog had ik ooit eens een formuliertje ingevuld voor studeren in het buitenland, maar dat was ik eigenlijk vergeten. Toen kwam er plots een brief: ik mocht naar Yale met een beurs. Door een misverstand had ik een vak niet gehaald: toen zat ik daar, zonder geld, zonder diploma: ik heb me toch ingeschreven voor nog een jaar Yale en met werk op een boerderij mijn collegegeld verdiend. Zo stond ik ineens hooi te scheppen en fokpaarden bij de daad te helpen. Uiteindelijk heb ik het diploma gehaald. Ik ben blijven zitten op school, de eerste vluchtpoging naar Londen mislukte, in Leiden en Yale heb ik vakken over moeten doen – maar ik heb altijd doorgezet. Geef nooit op!'

'Na de studie ben ik begonnen als leraar Frans op een middelbare school in Ohio. In de avonduren studeerde ik weer rechten: met mijn Nederlandse diploma kon ik de Verenigde Staten niet aan de slag, een diploma van Yale of niet.' Via een advocatenkantoor in New York kwam hij terecht bij Coca-Cola, waar hij als vice-president op 62-jarige leeftijd zijn carrière besloot.

Na zijn pensionering begon het volgende grote avontuur. 'Een van mijn klasgenoten op Yale was hoofd van het gerechtshof in de Filippijnen. Hij heeft me toen gevraagd om de geroofde miljarden van de voormalige dictator Marcos terug te vinden.' Met succes wist Hoets de verloren miljarden terug te geven.

Over zijn leven schreef Hoets verschillende boeken. heeft geschreven wisselen het grote en het kleine elkaar voortdurend af. Van persoonlijke anekdotes over Den Haag voor de oorlog schakelt hij moeiteloos over naar geopolitieke bespiegelingen over transatlantische betrekkingen; wereldleiders en vorstinnen treden schouder en schouder op met hoertjes en zeebonken. 'Omdat er al genoeg professionele historici zijn die het grote verhaal hebben opgeschreven is het ook belangrijk dat de persoonlijke verhalen bewaard blijven. Het grote zal voor mij altijd verweven zijn met het kleine.'

De boeken zijn er al, komt er ooit net als bij Soldaat van Oranje ook nog een film? 'Met MGM was al een deal gesloten voor een film. Met een Engelandvaarder de wereld in, met een scenario van Leon de Winter. Opeens ging de studio failliet en ging het plan helaas niet door.'