‘Als de taal echt verloedert, moet er dus ook een punt zijn waarop dat begon. Maar waar is dat dan? En hoe kan het dat we elkaar nu nog steeds verstaan? Hoe stel je taalverloedering objectief vast? Ik denk niet dat dat kan.
‘Het gevoel dat taal verloedert hoort bij taal, en je kan ook steeds aanwijzen dat mensen dat vinden. Ik heb nog nooit iemand horen zeggen dat jongeren nu veel béter spreken dan vroeger.
‘Het idee van verloedering is heel diepgeworteld, maar eigenlijk heel merkwaardig. We vinden dat “groter dan” goed is, en “groter als” fout. Is er een instantie die dat bepaalt? En als die er al zou zijn, waaraan ontleent die dan de autoriteit om dat te bepalen? Voor spelling bestaat er de Spellingswet, maar die is onzinnig en zou afgeschaft moeten worden. Er is per slot van rekening ook geen Uitspraakwet, en toch kunnen we elkaar nog verstaan.
‘Ik denk dat een belangrijke reden voor die opwinding is dat taal een schoolvak is. Je leert als allereerste taal en rekenen. Voor de opkomst van internet was taal ook heel sterk gelieerd aan schoolsheid: je schreef eigenlijk alleen teksten waarop je werd beoordeeld. We zijn sterk geneigd om elkaar op het taalgebruik af te rekenen.
‘Het verschil is: bij rekenen heb je ook duidelijk een goed of een fout antwoord. Zo denken mensen ook over taal: “groter dan” is objectief beter, vinden ze. Maar dat is helemaal niet zo: er is geen God, macht of logica die dat bepaalt. Het is op zijn best een soort informele afspraak. Axioma’s zoals in de wiskunde bestaan er ook niet voor taal; het Nederlands is niet op die manier beschreven.
‘De term taalverloedering beschrijft iets anders, dat wel degelijk aan de hand is: taalverandering. Dat lijkt vreemd, als je taal alleen ziet als communicatiemiddel. Als dat zo was, zouden er juist duidelijke standaarden moeten zijn. In plaats daarvan zijn variatie en verandering kenmerken van elke levende taal.
‘Waarom dat zo is? Taal kan uitdrukking geven aan iemands identiteit, of die van een groep. Het kan ook zijn dat taal ontzettend ingewikkeld is, en elke keer opnieuw in elkaar moet worden gezet, onder veranderende omstandigheden. Het lijkt er bijvoorbeeld op dat talen veranderen naarmate de verhouding tussen mensen die die taal als eerste en als tweede taal leren, verandert. Dingen als geslachten en naamvallen, die kinderen heel makkelijk oppikken maar volwassen moeilijk vinden, verdwijnen dan. In het Engels zie je ze vrijwel niet, maar de taal van het geïsoleerdere IJsland is geweldig complex.
‘Een andere trend die is dat de uitspraak van het Nederlands overal in Nederland meer op elkaar gaat lijken: homogenisatie. Dat lijkt overigens minder aan de media te liggen dan veel mensen denken. In de Verenigde Staten zou je verwachten dat de dialectgrenzen overlappen met het bereik van lokale radiostations, maar dat is niet zo. Je taal verandert niet zo gauw door de taal die je over je heen wordt gestort; meer dan duizend jaar Latijn vanaf de kansel heeft ook weinig invloed gehad. Die verandering gaat veel sneller als je zelf spreekt, en kan monitoren wat die taal doet. De belangrijkste bijdrage aan de homogenisering van het Nederlands is niet de uitvinding van radio en tv, maar van de brommer en de auto.
‘Dat er zulke trends zijn, betekent niet dat je ook kunt voorspellen hoe het Nederlands zich de komende vijftig jaar zal ontwikkelen. Dat hangt er bijvoorbeeld vanaf hoe open of gesloten de samenleving zal zijn; of Wilders wint of GroenLinks.
‘Een ander voorbeeld: het gebruik van “hun hebben”. Op een bepaalde manier is dat een stapje in een grotere ontwikkeling: het verdwijnen van naamvallen. Vroeger wonden mensen zich op omdat steeds meer mensen “U hebt” zeiden in plaats van “Gij hebt”. Dat verschil bestaat nu niet meer, en bij mijn weten maakt niemand zich er nog druk over.
‘De natuurlijk ontwikkeling zou dan ook zijn dat “hun hebben” normaal wordt, en uiteindelijk ook “mij hebt”. Maar als mensen zich daar bewust van worden, gaan ze zich ertegen verzetten, en klagen over taalverloedering. Dat maakt het patroon onvoorspelbaar.’
Studium Generale
Nederlands, Oud en Nieuw
Vanavond, donderdag 16 februari (en de drie
donderdagen erop)
Lipsiusgebouw, 19.30 u. Toegang gratis
Studium Generale
Zoals grote vissen in zee vergezeld worden door allemaal kleine visjes die erom heen zwemmen, zo hebben Nederlandse universiteiten een Studium Generale. Waar de grote universiteit heel veel colleges geeft, zo geeft Studium Generale er een paar. De onderwerpen zijn divers, iedereen mag komen en de toegang is gratis.
Deze donderdag organiseert het bureau de eerste van een viertal lezingen over taalverloedering. Spreker is Marc van Oostendorp, hoogleraar fonologische microvariatie aan de Universiteit Leiden. Het zal gaan over waarom en hoe talen veranderen, over dialecten, spelling, en de geschiedenis van de Nederlandse taal. Studiepunten zijn er niet te vergaren, wel kennis.